Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0522

Datum uitspraak2001-03-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers424/00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 424/00 9 maart 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het verzet van X te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 9 juni 2000. De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de opgelegde uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Groningen (hierna: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken. Ingevolge het bepaalde in artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde beschikking, binnen zes weken na dagtekening van die beschikking een bezwaarschrift indienen bij het hoofd. De beschikking is gedagtekend 28 februari 1997 en het bezwaarschrift is op 30 december 1999 bij het hoofd ingekomen, derhalve niet binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking. In de bestreden beschikking heeft de voorzitter overwogen dat belanghebbende terecht door het hoofd niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar, in verband waarmee de voorzitter het door belanghebbende ingediende beroep ongegrond heeft verklaard. Tegen deze beschikking is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift dat is ingediend op 14 juli 2000. Hij heeft niet gevraagd om over zijn verzet te worden gehoord, terwijl het hof geen aanleiding heeft gevonden hem uit eigen beweging te horen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Voor het slagen van een beroep op verschoonbare termijn overschrijding geldt primair als eis dat de indiener van het tardieve bezwaarschrift dient aan te tonen dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. De opgelegde beschikking is gedagtekend 28 februari 1997 en het bezwaarschrift is op 30 december 1999 bij het hoofd ingekomen, derhalve te laat. Belanghebbende voert in zijn verzetschrift geen feiten of omstandigheden aan waaraan zou moeten worden aangenomen dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim zou zijn geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt: Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond. Gedaan op 9 maart 2001 door prof. mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier Lorist en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier. Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2001 te Leeuwarden door mr. Drion, raadsheer. Op 14 maart 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.