Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0562

Datum uitspraak2001-03-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-000868-98
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 21-000868-98 Uitspraak dd.: 12 maart 2001 TEGENSPRAAK GERECHTSHOF TE ARNHEM economische kamer ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 20 februari 1998 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 07-070131-96 en 07-070158-97, tegen DE VERDACHTE, geboren in het jaar1943, Het hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 februari 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Omvang van het hoger beroep De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder 3 telastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 2 telastegelegde werd veroordeeld. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie Namens verdachte is betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, omdat de periode tussen de instelling van het hoger beroep en de behandeling van de zaak in hoger beroep onredelijk lang is, zulks getoetst aan artikel 6 lid 1 EVRM. Voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen is verdachte in de onderhavige strafzaak telastegelegd dat hij op 12 februari 1996 en 1 maart 1996 te Staphorst dierlijke meststoffen niet emissiearm heeft aangewend. Verdachte is lid van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu en heeft gesteld dat hij door de door deze vereniging gepropageerde toevoeging van Fysische Ionen Regulatie (FIR) aan het voedsel en/of de mest van zijn dieren zijn bedrijfsvoering dusdanig heeft ingericht dat hij aan de doelstelling van de wetgever, een aanmerkelijke reductie van de ammoniakemissie, voldoet zonder dat hij de mest op de krachtens de wet voorgeschreven emissiearme wijze uitrijdt, terwijl deze wijze van bedrijfsvoering een aantal milieutechnische voordelen heeft die ook door de overheid worden onderschreven. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte om voormelde reden een beroep gedaan op het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid. Bij vonnis van 6 maart 1998 is dit namens verdachte gevoerde verweer door de economische politierechter te Zwolle verworpen en is verdachte veroordeeld tot een geldboete van f 100,--. Verdachte heeft op 16 maart 1998 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft geen hoger beroep ingesteld ondanks dat in deze en soortgelijke strafzaken een aanmerkelijk hogere straf is geëist. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven dat hij om voormelde redenen op principiële gronden hoger beroep heeft ingesteld. Het hof stelt vast dat tussen de dag waarop hoger beroep werd ingesteld en de binnenkomst van het dossier ter griffie van het hof, te weten 27 juli 2000, bijna 28½ maand zijn verstreken, waarna 7 maanden zijn verstreken tot de behandeling van de zaak in hoger beroep ter terechtzitting van het hof op 26 februari 2001. Het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep en de inzending van het dossier is kennelijk enkel te wijten aan het gebrek aan voortvarendheid waarmee het vonnis van de politierechter is uitgewerkt en de zaak naar de griffie van dit hof is gezonden. De ingewikkeldheid van voormelde problematiek, en de invloed die de verdediging op het procesverloop heeft gehad, hebben in deze fase van de vervolging geen invloed gehad op het tijdsverloop. Vervolgens is de zaak niet met bijzondere voortvarendheid ter terechtzitting van het hof aangebracht, zodat tussen het instellen van het hoger beroep en de behandeling van dit beroep in totaal bijna drie jaar is verstreken. Naar oordeel van het hof is er sprake van een ernstige schending van de redelijke termijn. Gelet op de ernst van de schending van de redelijke termijn, zulks in onderling verband en samenhang beschouwd met voormelde feiten en omstandigheden, kan het openbaar ministerie niet in zijn vervolging worden ontvangen. Hierbij heeft het hof enerzijds gelet op het belang dat de gemeenschap ook na de overschrijding behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds op het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden. In het onderhavige geval moet naar oordeel van het hof het laatste belang prevaleren, nu verdachte aanmerkelijk langer dan redelijk onder dreiging van voortgezette strafvervolging heeft moeten leven. Ter terechtzitting van het hof van 26 februari 2001 is gebleken dat de ernst van deze dreiging niet zozeer werd gevormd door de hoogte van een eventueel in hoger beroep op te leggen geldboete, maar door de langdurige onzekerheid waarin verdachte heeft verkeerd over de toelaatbaarheid (van een deel van) de wijze van bedrijfsvoering die hij in zijn boerenbedrijf voorstaat. Aldus heeft deze dreiging diep ingegrepen in het (beroeps)leven van verdachte. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht: Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging. Aldus gewezen door mr Kerssemakers, voorzitter, mrs Van den Heuvel en Buruma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Van Laethem, griffier, en op 12 maart 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr Buruma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.