Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0612

Datum uitspraak2001-03-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-01/00404
Statusgepubliceerd


Uitspraak

DE PRESIDENT VAN HET GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE Belastingkamer 19 maart 2001 nummer BK-01/00404 UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van X te Z (hierna: verzoeker) betreffende na te melden besluiten van het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst (hierna: verweerder). 1. Aanduiding van het bestreden besluit Aan verzoeker zijn op 26 oktober 2000 voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 1999 en 2000 naar een belastbaar inkomen van respectievelijk ƒ 150.000 en ƒ 200.000. De aanslagen zijn dadelijk en ineens invorderbaar verklaard ingevolge artikel 10, lid 1, onderdeel b, en artikel 15 van de Invorderingswet 1990. 2. Ontstaan en loop van het geding 2.1. Verzoeker heeft tegen de onder 1 genoemde aanslagen bezwaar gemaakt bij verweerder. 2.2. Bij brief van 5 februari 2001, ingekomen op 6 februari 2001, heeft verzoeker het onderwerpelijke verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Op 20 februari 2001 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden. Ter zake van het verzoek is een griffierecht geheven van ƒ 60. 2.3. Bij uitspraak op bezwaar van 5 maart 2001 heeft verweerder de bezwaren van verzoeker afgewezen en de voorlopige aanslagen gehandhaafd. Hiertegen is beroep ingesteld op 15 maart 2001. 2.4. Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 maart 2001, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen verzoeker en zijn gemachtigde alsmede verweerder. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. 3. Karakter voorlopige voorziening Ingevolge artikel 8:81, lid 1, Awb kan, indien tegen een besluit bij de belastingkamer van het gerechtshof beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het gerechtshof, bezwaar is gemaakt, de president van het gerechtshof die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 4. Vaststaande feiten 4.1. Verzoeker is ongehuwd en woont in een huurwoning in Z. Hij heeft vier kinderen. Verzoeker heeft in 1999 en 2000 uitkeringen genoten op grond van de Algemene Bijstandwet (hierna: ABW). 4.2. In september 2000 is verzoeker door de Regiopolitie aangehouden naar aanleiding van een internationaal rechtshulpverzoek van de Officier van Justitie te Curaçao in het kader van een onderzoek naar het witwassen van gelden, waarbij verzoeker betrokken zou zijn. Ten tijde van de aanhouding maakte verzoeker gebruik van een personenauto van het merk Chrysler met kenteken 00-XX-00 (hierna: de auto). Verzoeker heeft tegenover de politie verklaard dat genoemde auto zijn eigendom is en dat hij veel geld in het casino met gokken verdient. De auto is in beslag genomen. 4.3. In de woning van verzoeker is huiszoeking verricht waarbij een geldbedrag van ongeveer ƒ 6.000 en vier mobiele telefoons in beslag zijn genomen. Daarnaast zijn diverse kwitanties, aankoopbonnen, afschriften van vliegtickets e.d. in beslag genomen. In de woning van verzoeker werden verder tekeningen aangetroffen van een nieuw te bouwen woning in Curaçao. 4.4. Omdat de Regiopolitie het vermoeden had dat sprake was van belastingfraude werd contact gezocht met de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD). De FIOD heeft vervolgens met toestemming van de Officier van Justitie de in het kader van deze aanhouding en doorzoeking opgemaakte processen-verbaal op de fiscale merites onderzocht. Hiervan is een zogenoemd subjectdetectierapport (hierna: het rapport) opgemaakt op 19 oktober 2000. Daaruit komt naar voren dat ten tijde van het opstellen van dat rapport een BMW 520i op naam van verzoeker geregistreerd staat en dat verzoeker een regelmatig bezoeker van het casino is. Verder heeft het Grenswisselkantoor gemeld dat belanghebbende twee ongebruikelijke geldtransacties heeft verricht, één in 1999 ten bedrage van ƒ 11.500 en één in 2000 van ƒ 5.000. In het rapport is aan de hand van de bij de huiszoeking inbeslaggenomen stukken een overzicht gemaakt van de uitgaven van verzoeker, die hij in de jaren 1999 en 2000 heeft gedaan naast de huur voor zijn woning met garagebox, bijdragen in zijn levensonderhoud en dat van zijn kinderen, energiekosten, gemeentelijke heffingen, motorrijtuigenbelasting en dergelijke. Daaruit werd de conclusie getrokken dat verzoeker, die bij de belastingdienst niet beschreven was, over een of meer andere bronnen van inkomen moet hebben beschikt dan de bron (de ABW-uitkering) die bij de belastingdienst bekend was. Vervolgens zijn aan verzoeker de onder 1 genoemde voorlopige aanslagen opgelegd overeenkomstig het voorstel in het rapport. 4.5. Op de auto, het geldbedrag en de telefoons is door de ontvanger (executoriaal) beslag gelegd. 5. Inhoud van het verzoek en standpunten. 5.1. Verzoeker vraagt op basis van een voorlopig oordeel: 1) verweerder te gelasten de voorlopige aanslagen te verminderen tot nihil, althans tot een ander in goede justitie te bepalen bedrag; 2) de voorlopige aanslagen te schorsen; 3) de ontvanger van de belastingdienst te gelasten de in beslag genomen goederen binnen twee werkdagen na de uitspraak aan verzoeker terug te geven; 4) verweerder te veroordelen in de kosten. Voor de gronden waarop het verzoek is gebaseerd, wordt verwezen naar de gedingstukken. 5.2. Verweerder neemt primair het standpunt in dat de president onbevoegd is over het verzoek te oordelen en subsidiair dat het verzoek moet worden afgewezen. 5.3. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht. Ter zitting heeft de gemachtigde medegedeeld dat verweerder heeft toegezegd dat de auto aan verzoeker zal worden teruggegeven indien blijkt dat het beslag onterecht is gelegd. Het kan wel twee jaar duren voordat die duidelijkheid er is. Verzoeker heeft desgevraagd medegedeeld dat hij de in beslag genomen auto nodig heeft voor zijn gezin en het in beslaggenomen geldbedrag om naar het casino te gaan. 6. Overwegingen ten aanzien van het verzoek 6.1. Niet gesteld of gebleken is dat verzoeker de in beslaggenomen auto nodig heeft voor de uitoefening van een beroep of een bedrijf, terwijl zonder nadere toelichting - die verzoeker niet heeft verstrekt - niet valt in te zien dat hij de auto nodig heeft voor zijn gezin. Hetzelfde geldt ten aanzien van het geldbedrag en de mobiele telefoons die in beslag zijn genomen. Ook is niet gesteld of gebleken dat anderszins sprake is van onevenredig nadeel aan de kant van verzoeker als gevolg van het opleggen van de onderwerpelijke belastingaanslagen. Gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat niet kan worden gezegd dat onverwijlde spoed als in 3 bedoeld het treffen van een voorlopige voorziening vereist. 6.2. Bij het in 6.1 gegeven oordeel heeft de president mede in aanmerking genomen dat de in het rapport vermelde gegevens hem vooralsnog aannemelijk voorkomen en dat hij vooralsnog niet aannemelijk acht dat verzoeker de in dat rapport opgesomde uitgaven heeft bekostigd uit winsten die hij met spelen in het casino heeft behaald. 6.3. Het verzoek is derhalve niet voor toewijzing vatbaar. 7. Proceskosten De president acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. 8. Beslissing De president wijst het verzoek af. Deze uitspraak is vastgesteld op 19 maart 2001 door mr. Tijnagel als fungerend president. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier. aangetekend aan partijen verzonden: 19 maart 2001.