Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0619

Datum uitspraak2001-02-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/00505
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem achtste enkelvoudige belastingkamer nummer 98/00505 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z ambtenaar : het hoofd van de afdeling Gemeentebelastingen van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Ambtenaar) beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift aanslag : gecombineerde gemeentelijke heffingen 1997, aanslag-nummer 1 gronden: 1. De eerste en tweede mondelinge behandeling van het onderhavige beroepschrift zijn gehouden te Arnhem op 27 oktober 1999 resp. 13 april 2000 door mr. J. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van resp. mr. J.L.M. Egberts en mw. mr. E.M. van Hoorn als griffier. Tijdens laatstgenoemde zitting heeft belanghebbende een verzoek gedaan tot wraking van mr. Lamens. Het verzoek is behandeld op 15 juni 2000. Bij beslissing van 5 juli 2000 van de tweede meervoudige belastingkamer van dit Hof is het verzoek afgewezen. 2. Belanghebbende heeft, voorafgaande aan de mondelinge behandeling door de achtste enkelvoudige belastingkamer van de zaken die bij dit Hof bekend zijn onder de nummers 98/00502, 98/00503, 98/00504, 98/00505, 98/00506 en 99/01640, bij brief van 8 juli 2000 verzocht om wraking van het lid van die belastingkamer. Bij beslissing van 14 november 2000 van de tweede meervoudige belastingkamer van dit Hof is het verzoek afgewezen, en is bepaald dat een volgend verzoek van belanghebbende tot wraking van één of meer leden van dit Hof niet in behandeling zal worden genomen (artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Daarop is belanghebbende bij brief van 20 november 2000 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het onderhavige beroepschrift door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, op 23 januari 2001 om 10.30 uur. Belanghebbende heeft bij brief van 14 januari 2001, ingekomen bij het Hof op 17 januari 2001, wederom verzocht genoemd lid te wraken, en de mondelinge behandeling van het beroepschrift uit te stellen tot het door hem ingediende beroepschrift in cassatie tegen voormelde beslissing door de Hoge Raad der Nederlanden zou zijn behandeld. Bij brief van 18 januari 2001 heeft de griffier aan belanghebbende meegedeeld dat aan zijn verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling niet wordt tegemoetgekomen. 3. Belanghebbende en de Ambtenaar zijn ter zitting van 23 januari 2001 verschenen. Bij de aanvang van de behandeling, eveneens op 23 januari 2001, om 9.30 uur van het door belanghebbende ingediende beroepschrift met als kenmerk van het Hof 99/00822 heeft belanghebbende zijn verzoek tot wraking herhaald. Het lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer heeft belanghebbende gewezen op de voormelde beslissing dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen, en meegedeeld dat belanghebbende zijn klachten tegen de afwijzingen van zijn verzoeken slechts aan de Hoge Raad kan voorleggen als onderdeel van een beroepschrift in cassatie dat is gericht tegen de hoofdzaak en dat de mondelinge behandeling van dat beroepschrift op de aangekondigde wijze zou plaatsvinden. Vervolgens heeft die mondelinge behandeling in het bijzijn van belanghebbende plaatsgevonden. Bij de aanvang van de behandeling van het onderhavige beroepschrift heeft belanghebbende zijn wrakingsverzoek niet meer herhaald. De mondelinge behandeling van de beroepschriften met de kenmerknummers 98/00502, 98/00503, 98/00504, 98/00505, 98/00506 en 99/01640 heeft gelijktijdig plaatsgevonden, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier. Daarbij is als eerste behandeld het beroepschrift met het kenmerk 98/00506 met betrekking tot de aan belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) inzake de hem in eigendom toebehorende en bij hem in gebruik zijnde woning a-weg 1 en garage a-weg 3 te Z. 4. Aan belanghebbende zijn, op één aanslagbiljet verenigde, aanslagen opgelegd voor de onroerendezaakbelastingen (OZB, zowel de eigenaren- als de gebruikers-belasting), afvalstoffenheffing en rioolrechten. Het aanslagbiljet is gedagtekend 28 februari 1997. Tegen deze aanslagen is belanghebbende op 11 maart 1997 in bezwaar gekomen. Daarin heeft hij aangegeven dat de grondslagen die op het aanslagbiljet worden genoemd onjuist zijn. Belanghebbende heeft het bezwaar niet nader gemotiveerd. De Ambtenaar heeft ambtshalve een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de opgelegde aanslagen. Het bezwaar tegen de grondslagen voor de aanslagen OZB is door de Ambtenaar ongegrond verklaard aangezien de bezwaren tegen de vaststelling van de waarde van de woning en de garage naar voren gebracht moeten worden in een bezwaarschrift tegen de beschikking op grond van de Wet WOZ. Belanghebbende heeft tegen die beschikking een afzonderlijk bezwaarschrift ingediend. De Ambtenaar heeft in de onderhavige uitspraak verwezen naar de uitspraak op dat bezwaarschrift, met de mededeling dat daarbij ook wordt ingegaan op de gevolgen voor de aanslagen OZB. De overige aanslagen zijn daarbij gehandhaafd omdat van onjuistheden niet was gebleken. 5. Als belanghebbende in één geschrift bezwaar zou hebben gemaakt tegen de opgelegde aanslagen OZB en tegen de beschikking op grond van de Wet WOZ (artikel 43, eerste lid, van de Wet WOZ biedt daartoe de mogelijkheid) dan zou de Ambtenaar daarop in één geschrift uitspraak hebben kunnen doen (artikel 43, tweede lid Wet WOZ). In het onderhavige geval zijn twee bezwaarschriften ingediend. Temeer nu op het aanslagbiljet meerdere aanslagen zijn verenigd ligt zulks ook voor de hand. Nu een dergelijke samenloop naar het oordeel van het Hof in de voor het onderhavige geval van belang zijnde wetgeving niet is voorzien - artikel 241 van de Gemeentewet rept slechts over de samenloop tussen een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking en tegen de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen - en het procesbelang van belanghebbende, mede gelet op de noodzaak dat regels met betrekking tot de toepassing van rechtsmiddelen duidelijk en begrijpelijk moeten zijn, zich daartegen niet verzet is het Hof van oordeel dat een redelijke uitleg van de onderhavige wetgeving met zich brengt dat de Ambtenaar de onderhavige uitspraak kon doen met voorbijgaan aan het gestelde in artikel 241 van de Gemeentewet. Nu de uitspraak van de Ambtenaar met betrekking tot belanghebbendes bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking een vermindering van de waarde van belanghebbendes woning inhield mocht de Ambtenaar het bezwaar tegen de opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen echter niet ongegrond verklaren. Voor zover de waarde van belanghebbendes woning op een te hoog bedrag was vastgesteld was het bezwaar immers gegrond. Een verwijzing naar de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking volstaat in zo’n geval niet. In zoverre is belanghebbendes beroep gegrond. 6. Belanghebbende bestrijdt voor het overige de onderhavige uitspraak met een groot aantal grieven die terug te voeren zijn op de werkwijze van de Ambtenaar. Die grieven kunnen echter, wat er ook zij van de juistheid ervan, niet tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de opgelegde aanslagen leiden. De stelling van belanghebbende dat de Ambtenaar niet bevoegd was zijn bezwaarschrift te behandelen en af te wijzen zonder van de inhoud kennis te hebben genomen is onjuist. Geen rechtsregel verhinderde de Ambtenaar, bij het ontbreken van een motivering van het bezwaarschrift, ambtshalve te oordelen over de opgelegde aanslagen. De stelling, geuit in de conclusie van repliek, dat de aanslagen OZB niet kunnen worden vastgesteld omdat de WOZ-beschikking nog niet definitief is, is onjuist. 7. Het Hof heeft heden uitspraak gedaan in de procedure met betrekking tot de toepassing van de Wet WOZ. Daarin heeft het Hof geoordeeld dat de Ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van belanghebbendes woning naar de peildatum 1 januari 1992 ƒ 125.000 bedraagt. Voor de toepassing van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997 zoals die luidt voor het onderhavige jaar geldt als maatstaf van heffing de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak op 1 januari 1992, tenzij een beroep op artikel 41, zesde lid, van de Wet WOZ leidt tot de waardepeildatum 1 januari 1995. Onder verwijzing naar genoemde uitspraak, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht, acht het Hof aannemelijk dat de waarde van belanghebbendes woning, voor de toepassing van de onderhavige verordening, ƒ 125.000 bedraagt. Belanghebbende heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. 8. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij de woning alleen bewoont. De Ambtenaar is daarvan bij de toepassing van de Verordening Reinigingsheffingen 1997 (en de daarbij behorende tarieventabel) en de Verordening rioolrechten 1997 zoals deze voor het onderhavige jaar luiden ook uitgegaan. Belanghebbende heeft ook in beroep geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die een beoordeling van de juistheid van de toepassing van de onderhavige verordeningen mogelijk maakt. Belanghebbende maakt op geen enkele wijze aannemelijk dat die verordeningen onjuist zijn toegepast. 9. Het is het Hof ook ambtshalve niet gebleken dat de onderhavige drie verordeningen van de gemeente Apeldoorn onjuist zijn toegepast, niet op de juiste wijze tot stand zijn gekomen, of niet op de juiste wijze zijn gepubliceerd. Het Hof merkt daarbij op dat door de Ambtenaar ter zitting van 23 januari 2001 kopieën zijn overgelegd van de bekendmakingen van de verordeningen. Nu het hier een ambtshalve uitgevoerd onderzoek door het Hof betreft en het gaat om algemeen voor het publiek toegankelijke stukken kan belanghebbende daartegen geen bezwaar maken. Door de Ambtenaar zijn kopieën daarvan ter zitting aan belanghebbende verstrekt. 10. De klacht van belanghebbende ter zitting van 23 januari 2001 dat hij niet over een volledig en geordend dossier kan beschikken, is ongegrond. Naar aanleiding van een dergelijke klacht, door belanghebbende geuit op de voormelde wrakingszitting van 15 juni 2000, zijn door de griffier bij brief van 29 juni 2000 kopieën, op correcte wijze geordend, aan belanghebbende verstrekt van alle stukken die bij het Hof in de procesdossiers van de zaken met de nummers 98/00502, 98/00503, 98/00504, 98/00505, 98/00506 en 99/01640 aanwezig zijn. 11. De klacht van belanghebbende dat hij recht heeft op kwijtschelding kan hem in deze procedure niet baten omdat geschillen over kwijtschelding van belastingen niet behoren tot de competentie van de administratieve rechter in belastingzaken. 12. Belanghebbende heeft verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen. Het beroepschrift is echter ingediend op 28 januari 1998 zodat daarop de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken nog van toepassing is. Die wet kent niet de mogelijkheid voor de administratieve rechter in belastingzaken om een dergelijke vergoeding toe te kennen. Voor het toekennen van een schadevergoeding zal belanghebbende zich moeten richten tot de civiele rechter. conclusie Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gedeeltelijk gegrond is. proceskosten: Met betrekking tot de zaken met de kenmerken nummers 98/00502, 98/00503, 98/00504, 98/00505 en 99/01640 (de laatstgenoemde zaak is niet behandeld op de zitting van 27 oktober 1999) is sprake van samenhangende zaken. Gelet op de uitspraak in nummer 98/00503 is een proceskostenveroordeling in de onderhavige zaak niet op zijn plaats. beslissing: Het Gerechtshof: vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar voor zover betrekking hebbend op de aanslagen onroerendezaakbelastingen met betrekking tot belanghebbendes woning; vermindert de aanslagen onroerendezaakbelastingen met betrekking tot belanghebbendes woning tot aanslagen naar een heffingsmaatstaf van ƒ 125.000; bevestigt de uitspraak op het bezwaarschrift voor het overige; gelast dat de Ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 6 februari 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (N.Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 februari 2001 U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht ¦ 150. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.