Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0638

Datum uitspraak2001-03-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers36121
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 36121 21 maart 2001 YS gewezen op het beroep in cassatie van X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, van 13 maart 2001 nr. P99/01648, betreffende na te melden aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ¦ 784.886, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel strekt ten betoge dat de aanslag niet rechtsgeldig is opgelegd nu door het ontbreken van de vermelding op het aanslagbiljet van de ambtenaar die, respectievelijk het hoofd van de eenheid dat de aanslag heeft vastgesteld, niet kan worden beoordeeld of de aanslag is opgelegd door een bevoegd bestuursorgaan dan wel door een inspecteur die daartoe schriftelijk gemachtigd is conform artikel 19, lid 4, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst. 3.2. In hetgeen het Hof in onderdeel 5.1.2 van zijn uitspraak heeft overwogen ligt besloten het oordeel dat het ontbreken van de gebruikelijke vermelding van de eenheid door welke de aanslag is vastgesteld, er niet aan in de weg staat het onderhavige biljet aan te merken als een aanslagbiljet in de zin van artikel 5 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen(hierna: de AWR). Dit oordeel is juist. 3.3. Het Hof heeft voorts - in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat de aanslag is vastgesteld door een ambtenaar werkzaam op de eenheid Particulieren/Ondernemingen P. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat artikel 5 van de AWR niet vereist dat aan de hand van het aanslagbiljet kan worden nagegaan of degene die de aanslag heeft geregeld daartoe overeenkomstig artikel 19, lid 4, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst schriftelijk is aangewezen door het hoofd van de eenheid. Ook laatstgenoemd oordeel is juist. Het middel faalt derhalve. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2001.