Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0936

Datum uitspraak2001-03-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 731/00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN derde enkelvoudige belastingkamer PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK 23 maart 2001 nummer : BK 731/00 belanghebbende : X te : Z tegen : de heffingsambtenaar van de gemeente Haren (nader: de heffingsambtenaar) aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift belasting : onroerende-zaakbelastingen jaar : 2000 mondelinge behandeling : op 9 maart 2001 te Assen door mr. Drion, raadsheer, in tegenwoordigheid van dhr. Haarsma als griffier verschenen : belanghebbende alsmede de heffingsambtenaar, vergezeld van de door haar gemachtigde mw. A, taxateur geschilpunten : hoogte van de waardegrondslag Beslissing: Het gerechtshof: verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak waarvan beroep; verstaat dat de heffingsambtenaar uitspraak zal doen nadat de nieuw te geven waardebeschikking onherroepelijk is geworden; veroordeelt de heffingsambtenaar de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op f.25,--, welke kosten dienen te worden gedragen door de gemeente Haren en bepaalt dat het betaalde griffierecht ad f.60,-- aan belanghebbende wordt vergoed door de gemeente Haren. Gronden: 1. De feiten. 1.1 Belanghebbende heeft in april 1999 de onroerende zaak, plaatselijk bekend a-weg 138b te Z, nader te noemen: de onroerende zaak, gekocht voor de prijs van f.246.500,--, alsmede roerende zaken voor een bedrag van f.3.500,--. 1.2 Aan de vorige eigenaar van de onroerende zaak is in het jaar 1997 een waardebeschikking gegeven als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet waardering onroerende zaken (nader: de Wet). Bij deze beschikking is de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 1995 vastgesteld op een bedrag van f.238.000,--. Deze beschikking is onherroepelijk geworden. 1.3 Bij aanslagbiljet met aanslagnummer 00000000000, gedagtekend 29 februari 2000 zijn aan belanghebbende voor het jaar 2000 aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen ter zake van eigendom en gebruik opgelegd naar een waardegrondslag van f.238.000,--. 1.4 Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende bij een op 3 maart 2000 bij de heffingsambtenaar binnengekomen brief bezwaar gemaakt ter zake van de hoogte van de waardegrondslag. 1.5 Bij uitspraak van 31 augustus 2000 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende meegedeeld dat bezwaren tegen de hoogte van de heffingsgrondslag uitsluitend kunnen worden ingediend tegen de waardebeschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet. Zij meldt vervolgens het bezwaar tegen de aanslagen tevens aan te merken als zijnde tevens gericht tegen de beschikking. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar ontvankelijk en, wegens bij heroverweging gebleken lagere waarde ad f.208.000,--, gegrond. 1.6 Belanghebbende, van mening dat de heffingsgrondslag dient te worden vastgesteld op ongeveer f.160.000,--, is tegen deze uitspraak in beroep gekomen. 2. Overwegingen. 2.1 In artikel 26, lid 1 en lid 2, van de Wet is bepaald, samengevat, dat indien in de loop van het tijdvak waarvoor de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld een ander dan degene aan wie de waardebeschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet is gegeven eigenaar van die onroerende zaak wordt, op verzoek van die nieuwe eigenaar aan hem een nieuwe, voor bezwaar vatbare waardebeschikking wordt gegeven. Een dergelijk verzoek kan worden gedaan uiterlijk zes weken na de dagtekening van de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen die voor de eerste maal nadat hij eigenaar is geworden aan de nieuwe eigenaar is opgelegd. De hier bedoelde nieuwe waardebeschikking treedt dan in de plaats van de aan de vorige eigenaar gegeven beschikking vanaf het tijdstip waarop de verzoeker eigenaar is geworden. 2.2 Belanghebbende heeft niet afzonderlijk verzocht om afgifte van een nieuwe waardebeschikking. Nu zijn bezwaar tegen de aanslagen slechts was gericht tegen de hoogte van de heffingsgrondslag had de heffingsambtenaar het bezwaar terecht kunnen en moeten opvatten als mede bevattende een verzoek om afgifte van een nieuwe, voor bezwaar vatbare, waardebeschikking. 2.3 In dat geval zou, nu alsdan afzonderlijk tegen de aanslagen en de (nieuwe) beschikking bezwaar werd gemaakt, ingevolge het bepaalde in artikel 241 van de Gemeentewet de termijn waarbinnen zij uitspraak op het tegen de aanslagen gerichte bezwaar zou moeten doen zijn aangevangen op het tijdstip waarop de nieuwe waardebeschikking onherroepelijk was komen vast te staan. 2.4 In het onderhavige geval kon het bezwaar van belanghebbende niet mede zijn gericht tegen de oude, niet aan hem gerichte, waardebeschikking, nog daargelaten dat dit bezwaar dan ver buiten de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt zou zijn ingediend. 2.5 Nu de heffingsambtenaar nog geen nieuwe waardebeschikking heeft gegeven is de uitspraak, gelet op artikel 241 van de Gemeentewet voortijdig gedaan en kan niet in stand blijven. 2.6 Het hof gaat ervan uit dat de heffingsambtenaar alsnog een nieuwe waardebeschikking, gericht aan belanghebbende, zal geven. Ingeval belanghebbende tegen deze beschikking bezwaar zal maken, dient de heffingsambtenaar op dat bezwaar uitspraak te doen en eerst als die beschikking onherroepelijk vaststaat dient alsnog (opnieuw) uitspraak te worden gedaan op het bezwaar tegen de aanslagen. 2.7 Nu de uitspraak zal worden vernietigd dient de heffingsambtenaar te worden veroordeeld in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt op f.25,-- voor reiskosten en welke kosten dienen te worden gedragen door de gemeente Haren. Tevens vindt het hof aanleiding de gemeente Haren te gelasten het betaalde griffierecht ad f.60,-- aan belanghebbende te vergoeden. Aldus vastgesteld en ter openbare terechtzitting uitgesproken te Leeuwarden op 23 maart 2001. Waarvan dit proces-verbaal. De griffier Lid van de kamer M. Haarsma Mr. F.J.W. Drion Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op: 29 maart 2001