Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1036

Datum uitspraak2001-02-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers99/30492
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 99/30492 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde voorlopige aanslag ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998. 1. Ontstaan en loop van het geding De voorlopige aanslag is berekend naar een premie-inkomen van ƒ 75.229,--. Na bezwaar heeft de Inspecteur de voorlopige aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 8 november 2000 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede B, namens de Inspecteur, vergezeld van C. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Op 15 december 1995 is opgericht de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D B.V. (hierna: de vennootschap). Belanghebbende is enig aandeelhoudster van de vennootschap en tevens directrice De vennootschap houdt zich bezig met het bemiddelen bij het tot stand komen en verzorgen van internationale transporten, in het bijzonder van wijnen en cognac. Deze activiteiten werden nooit voor rekening en risico van belanghebbende gedreven maar vanaf de start van die activiteiten voor rekening en risico van de vennootschap. Belanghebbende was in het onderhavige jaar het enige personeelslid van de vennootschap. 2.2. In haar aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1997 heeft belanghebbende in de rubriek “Berekening van de heffingsgrondslag Waz” een premie-inkomen van ƒ 75.229,-- opgegeven. 2.3. De onderhavige voorlopige aanslag is conform de aangifte van belanghebbende opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 75.229,--. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen: a. Mocht de Inspecteur de onderhavige voorlopige aanslag opleggen zonder rekening te houden met de uitkomst van nog lopende procedures inzake de toepassing van de zelfstandigenaftrek en de zogenaamde startersaftrek bij heffing de inkomstenbelasting over 1996 en 1997? b. Is de winst uit onderneming op een juist bedrag vastgesteld? c. Volgt uit artikel 75 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder: de WAZ) dat bij de berekening van het premie-inkomen de zelfstandigenaftrek van artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting moet worden toegepast? 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende heeft daar ter zitting het volgende aan toegevoegd: Ik begrijp dat het Hof in deze procedure, naast een proceskostenveroordeling, geen veroordeling tot vergoeding van overige schade kan uitspreken. Ik trek daarom mijn verzoek tot vaststelling van een vergoeding voor overige schade in. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de voorlopige aanslag tot een naar een premie-inkomen van ƒ 57.502,-- . De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1.Het staat de Inspecteur in het algemeen vrij een voorlopige aanslag ingevolge de WAZ op te leggen voordat een procedure inzake de heffing van inkomstenbelasting over hetzelfde of een eerder jaar is afgerond. In het onderhavige geval zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel moeten leiden. Wat betreft geschilpunt a is het gelijk derhalve aan de zijde van de Inspecteur. 4.2. Met haar stelling dat de winst uit onderneming op een onjuist bedrag is vastgesteld beoogt belanghebbende kennelijk te verwijzen naar de door haar en de vennootschap ingenomen standpunten in de beroepsprocedures welke onder de nummers 99/01722 en 99/30492 bij het Hof staan ingeschreven. In die procedures heeft het Hof heden uitspraak gedaan. Afschriften van die uitspraken zijn aan de onderhavige uitspraak gehecht en de inhoud ervan wordt geacht op deze plaats te zijn herhaald. Uit deze uitspraken blijkt dat de standpunten waarnaar belanghebbende kennelijk beoogt te verwijzen onjuist zijn. Reeds hierom is het gelijk wat betreft geschilpunt b aan de zijde van de Inspecteur. 4.3. Anders dan belanghebbende meent strekt artikel 75 van de WAZ er niet toe voorschriften te geven omtrent de berekening van het premie-inkomen. Artikel 75 strekt ertoe te bewerkstelligen dat de uit de WAZ voortvloeiende premieschuld op dezelfde wijze als een inkomstenbelastingschuld door middel van het opleggen van een belastingaanslag wordt geheven en ingevorderd. Regels omtrent de berekening van het premie-inkomen worden gegeven in artikel 72 van de WAZ, welke bepaling in het verweerschrift wordt geciteerd. Ook ter zake van geschilpunt c kan belanghebbende derhalve niet in het gelijk worden gesteld. 4.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Beslissing Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus vastgesteld door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en in het openbaar uitgesproken op: 13 februari 2001 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 13 februari 2001 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan door partijen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.