Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1130

Datum uitspraak2001-02-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/3593
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / binnentreden prostitutiepand. De voorschriften bedoeld in artikel 151a, eerste lid, Gemeentewet zijn neergelegd in artikel 6.9 van de APV Amsterdam. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdelinge achter een van de ramen van een bordeel haar diensten als prostituee aanbood. Onder die omstandigheden waren de verbalisanten op grond van artikel 151a, tweede lid, Gemeentewet bevoegd van de vreemdelinge inzage te vorderen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Aan die bevoegdheid doet niet af dat overeenkomstig artikel 151a, eerste lid, Gemeentwet in artikel 6.9 APV Amsterdam voorschriften zijn gesteld die zich richten tot de exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf. De grief waarbij wordt gesteld dat het lukraak binnentreden van het pand alwaar de vreemdelinge zich bevond onrechtmatig zou zijn, treft geen doel. Beroep ongegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/3593 VRWET Inzake : A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Zwolle, hierna te noemen de vreemdelinge, gemachtigde mr. W.M. Blaauw, advocaat te Amsterdam, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. F. Lijffijt, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdelinge stelt te zijn geboren op [...] 1982 en de Albanese nationaliteit te hebben. Op 26 januari 2001 is de vreemdelinge in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). 2. Op 29 januari 2001 heeft de vreemdelinge tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld en daarbij tevens verzocht om toekenning van schadevergoeding. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 6 februari 2001. De vreemdelinge is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig Ing. D. Bylyku-Hasani, tolk in de Albanese taal. II. OVERWEGINGEN 1. Ter beoordeling staat of de toepassing of tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregel tot vrijheidsontneming in strijd is met de Vreemdelingenwet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 2. Namens de vreemdelinge is aangevoerd dat er geen concrete aanwijzingen bestonden omtrent illegaal verblijf. De verbalisanten zijn derhalve op onrechtmatige wijze binnengetreden in het pand waar de vreemdelinge zich op dat moment bevond. De gemachtigde van de vreemdelinge is van mening dat er niet lukraak naar binnen getreden mag worden ter controle van de identiteit van betrokken personen. De gemachtigde wijst op de strekking van artikel 6.9 van de Algemeen Plaatselijke Verordening Amsterdam (hierna: APV Amsterdam). 3. Namens verweerder is aangevoerd dat de verbalisanten ten alle tijde op grond van artikel 151a, tweede lid, Gemeentewet (titel III, hoofdstuk IX) bevoegd zijn prostituees inzage te vorderen van documenten waaruit de identiteit van betrokkene kan blijken. Hierna is pas gebleken dat er concrete aanwijzingen bestonden omtrent het illegaal verblijf van de vreemdelinge. 4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. Artikel 151a, eerste en tweede lid, Gemeentewet in werking getreden op 1 oktober 2000 luidt: 1. De raad kan een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling. 2. De ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van de in het eerste lid bedoelde voorschriften, zijn bevoegd van degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, inzage te vorderen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. De voorschriften bedoeld in het eerste lid zijn neergelegd in artikel 6.9 van de APV Amsterdam, in werking getreden op 1 oktober 2000. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdelinge op 25 januari 2001 te 23.50 uur achter een van de ramen van een bordeel gevestigd aan de [...]straat 27 beneden, te Amsterdam, haar diensten als prostituee aanbood. Onder die omstandigheden waren de verbalisanten op grond van artikel 151a, tweede lid, Gemeentewet bevoegd van de vreemdelinge inzage te vorderen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Aan die bevoegdheid doet niet af dat overeenkomstig artikel 151a, eerste lid, Gemeentewet in artikel 6.9 APV Amsterdam voorschriften zijn gesteld die zich richten tot de exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf. De grief waarbij wordt gesteld dat het lukraak binnentreden van het pand alwaar de vreemdelinge zich bevond onrechtmatig zou zijn, treft geen doel. Aangezien de vreemdelinge zich legitimeerde met een kennelijk vervalst Grieks paspoort vloeide hieruit een redelijk vermoeden voort dat de vreemdelinge zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid haar aan te houden. Aangezien hierna is gebleken van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Vw, is de vreemdelinge na de beƫindiging van het strafrechtelijk onderzoek terecht staande gehouden en opgehouden ingevolge die bepaling. 5. De rechtbank is voorts van oordeel dat de inbewaringstelling van de vreemdelinge, wier uitzetting is gelast, op een juiste grondslag berust. Uit de stukken is immers gebleken dat de vreemdelinge niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs, niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en zich hier te lande bediende van valse identiteitspapieren. Gelet hierop bestaat ten aanzien van haar het ernstige vermoeden dat zij zich aan uitzetting zal onttrekken. Bovendien wordt de vreemdelinge verdacht van het plegen van een strafbaar feit. 6. De rechtbank is tevens van oordeel en dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat en dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De vreemdelinge heeft immers te kennen gegeven alle medewerking te zullen verlenen aan een spoedige uitzettingsprocedure. Verweerder zal binnen afzienbare tijd een nieuwe datum plannen om de vreemdeling de presentatieformulieren te laten invullen. Het oorspronkelijk geplande gehoor op 30 januari 2001 had wegens het ontbreken van een tolk in de Albanese taal geen doorgang kunnen vinden. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat het komende onderzoek geen positief resultaat zal hebben. 7. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdelinge in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. 8. Het beroep is derhalve ongegrond. De bewaring wordt niet opgeheven. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: RECHT DOENDE: 1. Verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voorzover het betreft het beroep tegen het bevel tot in bewaringstelling. Voorzover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier. afschrift verzonden op: