Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1255

Datum uitspraak2001-04-11
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 98/1142 AW V02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 juni 1996 heeft verweerder eiser, onder toekenning van een wachtgelduitkering, met ingang van 1 oktober 1996 eervol ontslag verleend uit zijn functie van consulent muzikale vorming.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT ENKELVOUDIGE KAMER Reg.nr.: AWB 98/1142 AW V02 U I T S P R A A K inzake het geschil tussen [eiser], wonende te [woonplaats eiser], eiser, gemachtigde: mr. A.J.H. Geense, en het dagelijks bestuur van de Muziekschool Westerkwartier, verweerder, gemachtigde: mr. E.G. Yspeert. 1. PROCESVERLOOP Verweerder heeft bij besluit van 30 oktober 1998 het bezwaarschrift van eiser tegen het besluit van 16 juli 1998, waarbij eiser heeft besloten tot korting van eisers wachtgelduitkering met ingang van 1 november 1998, ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij beroepschrift van 8 december 1998, op nader in het beroepschrift aangegeven gronden, beroep ingesteld. Verweerder heeft op 11 februari 1999 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft bij schrijven van 26 maart 1999 van repliek gediend. Verweerder heeft bij brief van 20 april 1999 gedupliceerd en bij brieven van 14 en 19 september 2000 nadere stukken aan de rechtbank toegezonden. Afschriften van alle gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, door de griffier aan partijen toegezonden. Het geschil is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 21 november 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam directeur], directeur van de muziekschool. Het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij brief van 7 december 2000 heeft verweerder nadere inlichtingen aan de rechtbank verschaft. Eiser heeft hierop bij brief van 11 december 2000 gereageerd. Verweerder heeft hierop bij brief van 10 januari 2001 een nadere reactie ingezonden. Op 16 maart 2001 is het onderzoek ter zitting hervat. Daarbij waren dezelfde personen aanwezig als op 21 november 2000. 2. RECHTSOVERWEGINGEN De feiten. Eiser was sedert 1 januari 1984 als consulent muzikale vorming in dienst van de Muziekschool Westerkwartier te Leek voor 17,5 lesuren per week. Bij besluit van 19 juni 1996 heeft verweerder eiser, onder toekenning van een wachtgelduitkering, met ingang van 1 oktober 1996 eervol ontslag verleend uit zijn functie van consulent muzikale vorming. Eiser heeft op 26 juni 1996 een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend. Bij het besluit van 22 september 1996 heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingediende beroep is bij de uitspraak van 8 maart 1999, AWB 96/1592 AW, door deze rechtbank ongegrond verklaard. Bij schrijven van 26 augustus 1997 heeft verweerder eiser een brief gestuurd met een advertentie waarin is aangegeven dat verweerder op dat moment een vacature kent voor het vakgebied Algemene muzikale vorming (docent/coördinator) en in de gelegenheid wordt gesteld daarop te reageren. Daarbij is er tevens melding van gemaakt dat, indien eiser niet positief mocht reageren, dit (op termijn) consequenties kan hebben voor zijn uitkering. Bij brief van 1 september 1997 heeft verweerder eiser hieraan herinnerd, omdat eiser nog niet op het aanbod had gereageerd. In een gesprek tussen [naam directeur], eiser en diens gemachtigde op 3 september 1997 heeft eiser aangegeven dat hij niet van plan was om te solliciteren op de aangeboden functie. Bij besluit van 9 september 1997 heeft verweerder aan eiser medegedeeld onder voorwaarden akkoord te gaan met de scholing van eiser voor de functie van systeembeheerder. Tegen deze voorwaarden heeft eiser op 20 oktober 1997 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit van 19 december 1997 heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard. Het daartegen ingediende beroep is door deze rechtbank bij genoemde uitspraak van 8 maart 1999, AWB 98/133 AW, ongegrond verklaard. Bij brief van 28 mei 1998 heeft verweerder het voornemen bekendgemaakt om eisers wachtgelduitkering te korten met de fictieve inkomsten uit de hem aangeboden functie, indien hij die functie niet zou accepteren. Bij besluit van 16 juli 1998 heeft verweerder dit voornemen met ingang van 1 november 1998 verwezenlijkt. Eiser heeft daartegen bij schrijven van 25 augustus 1998 een bezwaarschrift ingediend. De bezwaarschriften adviescommissie heeft geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Conform dit advies heeft verweerder het bezwaar bij het thans bestreden besluit van 30 oktober 1998 ongegrond verklaard. Standpunten van partijen Naar de mening van eiser kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Eiser heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De directeur van de muziekschool maakt geen deel uit van het bevoegd gezag. Zijn brief van 30 oktober 1998 bevat slechts een weergave van het procedureel verloop en is ook om die reden geen besluit. Het stond verweerder voorts niet vrij om te kiezen voor verrekening van de fictieve inkomsten uit de aangeboden functie van docent/coördinator. Gelet op alle procedures die tussen partijen zijn gevoerd, zijn de verhoudingen zo verstoord dat een vruchtbare samenwerking niet reëel is te achten. Reeds om die reden hoefde eiser de functie niet te aanvaarden. Bovendien kan de aangeboden functie niet als passend worden aangemerkt. Daar komt bij dat verweerder eerder al had besloten tot verrekening van de inkomsten van de baan die eiser door eigen inspanningen per 1 september 1998 elders heeft gekregen. Het stond verweerder niet meer vrij daarna alsnog te verrekenen wegens fictieve inkomsten. Er heeft een onvoldoende belangenafweging plaatsgevonden. De korting staat voorts niet in verhouding tot de verweten gedraging. Eiser wijst in verband hiermee op de verstoorde arbeidsverhouding, de omstandigheid dat de aangeboden functie niet als passend is aan te merken en de omstandigheid dat de functie werd aangeboden op het moment dat vereerder wist dat eiser al geruime tijd bezig was met een omscholingstraject en dat het in de rede lag dat eiser binnen afzienbare tijd een betrekking zou krijgen. Ook de omstandigheden waaronder het ontslagbesluit tot stand is gekomen spelen een rol. Door toch de korting toe te passen, heeft verweerder gehandeld in strijd met het proportionaliteitsbeginsel. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in stand kan blijven en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De aan eiser aangeboden functie is een passende. Een vruchtbare samenwerking is nog wel degelijk reëel, mede gelet op de wens van eiser om als consulent in dienst van de school werkzaam te blijven. Het besluit van 30 oktober 1998 is door directeur [naam directeur], die daartoe is gemandateerd, namens het bestuur ondertekend. In de brief wordt met zoveel woorden vermeld dat het bestuur besluit het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren en hem met ingang van 1 november 1998 te korten op zijn wachtgeld. Het betreft dus een bevoegd genomen besluit in de zin van de Awb. Inzake het geschil De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen thans slechts in geschil is of verweerder terecht en op goede gronden bij het bestreden besluit van 30 oktober 1998 de bezwaren van eiser, gericht tegen het besluit van 16 juli 1998, waarbij het wachtgeld van eiser is gekort, ongegrond heeft verklaard. De eerste vraag waarover de rechtbank zich dient te buigen is of er sprake is van een door het bevoegd gezag genomen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is. De Muziekschool Westerkwartier is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen, bij Gemeenschappelijke Regeling ingesteld door de gemeenteraden van de gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn. Een dergelijk openbaar lichaam heeft krachtens het eerste lid van dat artikel rechtspersoonlijkheid. Deze rechtspersoon is krachtens publiekrecht ingesteld, zodat het bestuur van de Muziekschool Westerkwartier een orgaan van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is. Op grond van artikel 1 lid 1 onder a Awb is verweerder derhalve een bestuursorgaan. Blijkens het Algemeen reglement van ambtenaren werkzaam bij instellingen voor kunstzinnige vorming wordt onder bevoegd gezag het dagelijks bestuur van de instelling (in dit geval de Muziekschool Westerkwartier) verstaan. Het dagelijks bestuur van de Muziekschool Westerkwartier heeft het primaire besluit genomen. Dit besluit is namens het bestuur, krachtens ondertekeningsmandaat, door de heer Hoek ondertekend. Ditzelfde geldt voor het thans bestreden besluit van 30 oktober 1998. Blijkens de bijlagen van de verslagen van de op 23 september 1998 en op 4 november 1998 gehouden bestuursvergaderingen van de Muziekschool, heeft het bestuur besloten het advies van de adviescommissie op te volgen en het bezwaarschrift tegen het besluit van 16 juli 1998 ongegrond te verklaren. Het besluit van verweerder is door het bestuur middels de brief van 30 oktober 1998 aan eiser medegedeeld. Ook deze brief is namens het bestuur ondertekend door [naam directeur]. Nu ook overigens niet is gebleken van gronden waarop zou moeten worden geoordeeld dat er geen sprake is van een bevoegd genomen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, zal de rechtbank aan genoemd standpunt van eiser voorbijgaan. Voor zover eiser overigens heeft aangevoerd dat er fouten kleven aan het primaire besluit, overweegt de rechtbank dat deze het thans bestreden besluit niet aantasten. Thans is immers niet het primaire besluit, maar de heroverweging daarvan - de beslissing op het bezwaarschrift - voorwerp van geschil. Op grond van artikel I 8 van het Algemeen reglement van ambtenaren werkzaam bij instellingen voor kunstzinnige vorming is eiser verplicht passende arbeid te aanvaarden. Voldoet hij niet aan deze verplichting dan vervalt volgens artikel I 18, tweede lid van genoemd reglement het wachtgeld voor het gedeelte waarmee het, tezamen met de verzuimde inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan. Het betreft hier gelet op de tekst van artikel I 18 niet een discretionaire, maar een gebonden bevoegdheid. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 maart 1999, in de genoemde zaken AWB 96/1592 AW en AWB 98/133 AW, reeds geoordeeld dat het eervol verleende ontslag terecht en op goede gronden is verleend en dat de aangeboden functie van docent AMV bij de Muziekschool Westerkwartier passend is te achten, nu deze vakinhoudelijk nauw aansluit bij eisers functie en eiser hiertoe ook bevoegd is. De rechtbank zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel nopen, zodat zij thans geen reden ziet daarvan terug te komen. Eiser heeft in strijd met de verplichting van voornoemd artikel I 8 de hem aangeboden passende arbeid niet aanvaard. Dit brengt gelet op artikel I 18, tweede lid, mee dat verweerder de uitkering van eiser diende te korten met het totaal aan inkomsten dat eiser via het aangeboden werk had kunnen verdienen. De omstandigheid dat eiser zich zelf heeft ingespannen om die inkomsten te verwerven - een verplichting van eiser op grond van het voornoemde reglement - noch de omstandigheid dat de uitkering van eiser aanvankelijk met de feitelijke inkomsten uit eisers nieuwe functie zijn gekort, kan daaraan afdoen. De rechtbank vermag tot slot niet in te zien waarom verweerder in strijd met het proportionaliteitsbeginsel zou hebben gehandeld. Met de korting heeft verweerder immers uitvoering gegeven aan de gebonden bevoegdheid om eisers uitkering te korten met het bedrag dat hij in de door hem geweigerde functie had kunnen verdienen. Het kortingsbedrag houdt derhalve geen verband met een verzuim van eiser - aan de ernst en verwijtbaarheid waarvan het kortingsbedrag gerelateerd zou moeten worden - maar is gelijk aan het bedrag van eisers fictieve verdiensten. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. 3. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer, RECHT DOENDE, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. drs. A. Houtman, rechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 11 april 2001, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans als griffier. de griffier de rechter De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht. Afschrift verzonden op: 11 april 2001 typ: jb