Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1304

Datum uitspraak2001-04-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers99 / 2249 99 / 2218 00 / 323
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA Veertiende kamer Uitgesproken d.d.: 4 april 2001 UITSPRAAK in het geding tussen: [eiser] en 26 anderen, allen wonende te [woonplaats], eisers, [eiser] te Breda, gemachtigde, en 1) de raad van de gemeente Oosterhout, te Oosterhout, en 2) het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, te Oosterhout, verweerders. 1. Procesverloop: Bij besluit van 20 april 1999 (hierna: primair besluit 1) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout (hier-na: het college) het door eisers, aan de raad van de gemeente Oosterhout (hierna: de raad) gerichte verzoek, gedateerd 1 maart 1999, tot het nemen van een verkeersbesluit voor de Lage Molenpolderweg te Ooster-hout afgewezen. Het door eisers tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 9 november 1999 (hierna: bestreden besluit I) door het college ongegrond verklaard. Op 21 december 1999 hebben eisers tegen bestreden besluit I beroep (procedurenummer 99/2218) inge-steld. Eisers hebben bij brief van 27 mei 1999 een bezwaarschrift ingediend bij de raad, tegen de (fictieve) weigering om een besluit te nemen op voor-noemd verzoek van 1 maart 1999. Bij besluit van 14 december 1999 (hierna bestreden besluit II) heeft de raad eisers bezwaarschrift van 27 mei 1999 niet-ontvankelijk verklaard. Op 24 december 1999 hebben eisers tegen bestreden besluit II beroep (procedurenummer 99/2249) inge-steld. Het college heeft in de beroepen gericht tegen de bestreden besluiten I en II de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de recht-bank doen toeko-men en op 20 januari 2000 een verweerschrift inge-diend. Bij besluit van 24 augustus 1999 heeft het college haar verkeersbesluit van 27 november 1996 terzake van de Knip Weststadweg 1996 ingetrokken (hierna: primair besluit 3). Het door eisers tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 4 januari 2000 (hierna: bestreden besluit III) door het college ongegrond verklaard. Op 23 februari 2000 hebben eisers tegen bestreden besluit III beroep (procedurenummer 00/323) inge-steld. Het college heeft in het beroep gericht tegen bestreden besluit III de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de recht-bank doen toeko-men en op 23 maart 2000 een verweerschrift inge-diend. Eisers hebben de drie beroepschriften bij brieven van 16 oktober 2000 en 10 januari 2001 aangevuld. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 22 februari 2001. Namens eisers zijn verschenen [eiser], [eiser] en [eiser] bijgestaan door hun gemachtigde [eiser]. Verweerders hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr J.I.V. Mekel en M.P.A. Paulissen. 2. Beoordeling: 2.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan. Eisers wonen allen in de wijk Vrachelen in de directe nabijheid van de Lage Molenpolderweg. Deze weg, voorzover gelegen tussen de Wilhelminalaan en de Bredaseweg, heeft de functie van een buurt- c.q. wijkontsluitings-weg. Dit blijkt onder meer uit het vigerende bestemmingsplan en uit de door de raad vastgestelde beleidsnota herijking Hoofdwegenstructuur uit 1996. De weg krijgt evenwel veel meer verkeer te verwerken omdat de weg ook wordt gebruikt als doorgaande route voor verkeer afkomstig van de noorde-lijk gelegen West-stadweg naar Oosterhout-Zuid en Breda en v.v. Dit leidt tot een hogere verkeersbelasting en daarmee tot een hogere geluidsbelas-ting, dan waarop gerekend was. Sedert een aantal jaren trachten verweerders een oplossing voor dit probleem te vinden. Daartoe heeft het college onder meer op 26 november 1996 het verkeersbe-sluit "Knip Weststad-weg 1996" genomen. Hierbij is besloten tot een gesloten-verklaring voor alle bestuur-ders van motorvoer-tuigen van de Weststadweg tussen de Boedingen en de Bovensteweg. Doel van deze maatre-gel is het doorgaande verkeer te weren. Feitelijk heeft deze maatregel nog geen twee maanden bestaan. Pas bij primair besluit 3 is het verkeers-besluit ingetrokken. Het daartegen gerichte bezwaar is door het college bij bestreden besluit III ingetrokken. Tevens is in 1998 door de Klankbordgroep LMP, onder voorzitterschap van DHV, een studie verricht naar alternatieven voor de knip in de Weststad-weg. Op 11 augustus 1998 heeft dit geresulteerd in een eindrapportage en een tweetal adviezen aan het college. In de klankbordgroep tekende zich een meerderheid af om oplossingsvariant 2 te kiezen. In het sepa-raat advies van DHV werd de voorkeur voor de zogenaamde 0-variant uitgespro-ken. Op 26 januari 1999 heeft de raad (impliciet) besloten om een keuze te maken voor de door DHV voorgestelde 0-variant door een krediet ter beschikking te stellen van f 200.000,- voor het aanbrengen van geluids-arm asfalt op de Lage Molenpolderweg. Voorts blijkt deze keuze uit het feit dat de raad in haar besluit van 26 januari 1999 zich uit heeft gesproken vast te houden aan de ver-keersstruc-tuur Vrachelen, zoals die is weergegeven in de uit 1994 date-rende Struc-tuurvi-sie Vrache-len. Eisers hebben vervolgens bij brief van 1 maart 1999 aan de raad verzocht om een verkeersbesluit voor de Lage Molenpolderweg te nemen dat overeenstemt met, dan wel gebaseerd is op, de voorgestelde 2-variant. Dit verzoek heeft geleid tot primair besluit 1 en bestreden besluit I. Aangezien eisers met name de bevoegdheid van het college in twijfel trokken tot het nemen van primair besluit 1 hebben zij tevens bij brief van 27 mei 1999 bij de raad een bezwaar-schrift ingediend, gericht tegen de (fictieve) weigering om een besluit te nemen op het door hen bij voornoemde brief van 1 maart 1999 ingediende verzoek tot het nemen van een verkeersbesluit voor de Lage Molenpolderweg. Dit bezwaarschrift heeft geleid tot het bestreden besluit II. 2.2. In beroep hebben eisers, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Het college is niet bevoegd tot het nemen van verkeersbesluiten. Van een rechtsgeldig delegatiebebesluit is niet gebleken. Bovendien heeft de raad na het vermeende delegatie-besluit nog wel ver-keersbesluiten genomen. Het raadsbe-sluit van 26 januari 1999 is eveneens niet op rechtsgeldige wijze tot stand gekomen. Voorts hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat college en raad impliciete garanties hebben gegeven en expli-ciete toezeggingen hebben gedaan dat er maatrege-len ter beperking van de ver-keersintensiteit zouden worden genomen die overeen-stemmen met de door eisers voorgestelde 2-variant. Eisers wijzen in dat verband naar hetgeen over de functie van de Lage Molenpolderweg is bepaald in (de tot-standkoming van) het bestem-mingsplan "Vrach-elen I" en in diverse stand-punten, die raad en college sedert 1992 hebben ingenomen over de functie van de Lage Molenpolderweg. Gesteld wordt voorts dat er tengevolge van een hoger uitgevallen ver-keersin-tensiteit dan aanvankelijk geprognosticeerd sprake is, dan wel zal zijn, van een hogere ge-luidsbe-lasting van de gevels van de woningen die zijn gelegen aan de Lage Molenpolderweg van meer dan 50 d(B)A, zonder dat daartoe een procedu-re is ge-volgd voor een hoger toegestane geluidsbelasting, hetgeen in strijd is met artikel 83 van de Wet Geluidhinder. Verzocht wordt de beroepen gegrond te verklaren, de bestreden besluiten te vernietigen en verweerders te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank overweegt als volgt. 2.3. Ingevolge artikel 18 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), voor zover van belang, worden verkeersbesluiten genomen door de gemeente-raad of krach-tens besluit van de raad door burgemeester en wethouders. Bij besluit van 28 maart 1995 heeft de raad van de gemeente Oosterhout van de in artikel 18 van de WVW opgenomen delegatiemogelijkheid gebruik gemaakt door de be-voegdheid tot het nemen van ver-keersbesluiten over te dragen aan het college van burge-meester en wethou-ders. Op grond hiervan is het college derhalve bevoegd tot het nemen van ver-keersbe-sluiten. Dit betekent dat het college bij primair besluit 1 bevoegd was te beslissen op het verzoek van eisers een verkeersmaatregel te nemen. Mitsdien is ook bestreden besluit I bevoegd genomen. Uit het vorenoverwo-ge vloeit eveneens voort dat de raad bij bestreden besluit II terecht eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaarschrift tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek tot het nemen van een verkeersmaatregel. Daaraan doet niet af eisers stelling dat de raad, niettegenstaande dit delegatiebesluit, in het verleden wel verkeersbesluiten is blijven nemen. Evenmin kan uit het besluit van de raad van 26 januari 1999 worden afgeleid dat de raad bevoegd is (geble-ven) tot het nemen van verkeersbesluiten. Immers in dit besluit heeft de raad geen verkeersbesluit genomen als bedoeld in artikel 18 van de WVW, doch heeft zich uitgesproken over bepaald beleid en gelden ter beschik-king gesteld. Het beroep van eisers tegen bestreden besluit II is mitsdien ongegrond. 2.4. Ingevolge artikel 15, eerste lid van de WVW ge-schiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aan-ge---wezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeers-besluit. Volgens het tweede lid van voornoemd artikel geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbren-gen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krach-tens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. Artikel 21, eerste volzin van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegver-keer (hierna: BABW) eist dat het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het ver-keersbesluit worden beoogd. De tweede vol-zin bepaalt dat daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Deze belangen zijn onder meer het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers, het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruik-baar-heid daarvan, het zoveel moge-lijk waarborgen van de vrijheid van het ver-keer en het voorkomen of beperken van het door het verkeer veroorzaak-te over-last, hinder of schade alsmede gevolgen voor het mi-lieu, bedoeld in de Wet milieu-beheer. 2.5. Ter beantwoording van de rechtbank staat vervolgens de vraag of het college bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen weigeren een verkeersbesluit voor de Lage Molenpolderweg te nemen, gebaseerd op de zogenaamde oplossingsvariant 2. Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank voorop dat het college bij het nemen van verkeersbesluiten een grote mate van be-leids-vrij-heid toekomt, en dat de rechter dergelijke besluiten dan ook slechts terughoudend mag toetsen. Vastgesteld moet worden dat tussen partijen niet in geschil is dat de Lage Molenpolderweg te veel verkeer te verwerken krijgt, gelet op de functie die de weg heeft, en dat ook het college van opvatting is dat voor deze situatie een oplossing gevonden moet worden. Oplos-singsvariant 2 voorziet in een afsluiting van de Lage Molenpolder-weg voor gemotoriseerd verkeer ter hoogte van de Bredasebrug. De Wilhel-mina-laan wordt afgesloten voor gemotoriseerd verkeer ter hoogte van Wilhelmi-nakanaal-Oost. Vanaf de Wilhelminalaan wordt een nieuwe verbin-ding gelegd via Wilhelminakanaal-Oost/Kanaalstraat/Pottebakkerstraat naar de van Liedekerkestraat/Strijenstraat. Uit het rapport blijkt dat deze oplos-singsvariant een groot oplossend vermogen heeft voor de problemen op de Lage Molenpolderweg, maar ook een aantal nadelen voor de verkeerssitu-atie elders in Oosterhout-West: de problemen zullen zich verplaatsen. DHV heeft het college dan ook geadviseerd om af te zien van ingrijpende maatregelen zoals afsluitingen. Daarbij heeft DHV gesteld dat: "De negatieve bijeffecten van dergelijke maatregelen - zoals in oplossingsva-riant 2 - zijn tenminste zo groot als het oplossend vermogen ervan ter plaatse van de Lage Molenpol-derweg. De knelpunten op de Lage Molenpolder-weg rechtvaardigt dergelijke grootschalige ingrepen in de Oosterhoutse wegenstructuur niet". Eisers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat door een afsluiting van de Lage Molenpolderweg en de Wilhelminalaan conform oplossingsvariant 2 geen negatieve effecten elders zullen ontstaan. Met name de straten die vanaf de Wilhelminalaan naar de Van Liedekerkestraat/Strijenstraat een functie zullen krijgen voor de afwikkeling van het verkeer en de Van Liedekerkestraat/Strijenstraat zelf zijn hier niet op berekend. Het advies van de DHV op dit onderdeel is dan ook niet onjuist of onbegrijpe-lijk, zodat het college dit advies aan haar besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Verweerder heeft derhalve, gelet op de nadelige effecten die oplossings-variant 2 meebrengt - ook tegen de achtergrond van het gegeven dat de situatie op de Lage Molenpolderweg om een oplossing vraagt - bij afweging van de betrokken belangen, in redelijk-heid kunnen besluiten af te zien van het nemen van een verkeersbesluit conform variant 2. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep, gericht tegen bestreden besluit I eveneens ongegrond moet worden ver-klaard. 2.6. Resteert de vraag of het college bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid het verkeersbesluit "Knip Weststadweg" heeft kunnen intrekken. Ook hiervoor geldt dat de rechtbank dit besluit slechts marginaal kan toetsen. Dat neemt niet weg dat een dergelijk besluit moet kunnen worden gedragen door een voldoende draagkrachtige motivering. De rechtbank is van oordeel dat bestreden besluit III hieraan niet voldoet en overweegt daartoe het volgende. Vastgesteld moet worden dat de "Knip Weststadweg" tot doel had het doorgaande verkeer op de Lage Molenpolderweg te weren en te dwingen de daarvoor geëigende route via de Bovensteweg naar het centrum van Ooster-hout te kiezen. Verweerder is in december 1997 reeds tot ongedaanmaking van de "knip" overgegaan op basis van een advies van DHV van december 1997. DHV conclu-deerde in dit advies dat de effectiviteit van "de knip" slechts marginaal was, terwijl de verkeerssituatie in Den Hout ernstig verslech-terde. DHV adviseerde daarom de maatregel ongedaan te maken en in overleg met alle belanghebbenden te treden om te komen tot afdoende maatregelen ter beper-king van de verkeersintensiteit op de Lage Molenpol-derweg. Dit heeft geleid tot oprichting van de Klankbordgroep. Pas bij besluit 3 heeft verweerder het juridisch besluit tot intrekking genomen. Op dat moment waren de resultaten van de Klankbordgroep, tot instelling waarvan DHV adviseerde, reeds bekend. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat DHV tot ongedaanmaking van de "knip" adviseerde de verkeersmaatregel praktisch gezien maar zeer korte tijd van kracht is geweest, omdat in het korte tijdsbestek van zeven weken de slagboomcon-struc-tie ook nog een aantal keren vernield is geweest. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat over het uiteindelijk effect van die maatre-gel ten aanzien van de verkeersintensi-teit op de Lage Molenpolder-weg weinig gezegd kan worden. Daarbij komt nog dat de verkeersmaat-regel slecht gecommuniceerd is met betrokkenen, terwijl geen aanvullende maatre-gelen zijn genomen voor de verkeerssitua-tie in Den Hout. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het college niet zonder meer op basis van dit advies de verkeers-maatregel had mogen intrekken. Daarbij had zij zich in ieder geval moeten vergewissen, tegen de achtergrond van de problemen op de Lage Molenpolderweg, of door bijvoorbeeld aanvullende verkeersmaatregelen in Den Hout of een betere communicatie aan de nadelen van de maatregel tegemoet had kunnen worden gekomen. Nu verweerder in bestreden besluit III daaraan geen aandacht heeft besteed is het bestreden besluit op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd. Dit wordt versterkt door het feit dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de "knip" een variant is op de in de Herij-king hoofdwegen-struc-tuur voorzie-ne "vork" constructie. Daarbij wordt in het kader van de aanleg van de wijk Vrache-len fase 3 de Weststadweg ter hoogte van de Bovensteweg zo vormge-geven dat het verkeer min of meer gedwongen wordt de Bovensteweg te volgen en niet zal kiezen voor de aansluitende Lage Molenpolderweg. Hiermee verwacht het college op termijn te bewerk-stel-li-gen dat het verkeer op de Lage Molen-polderweg minder door-gaand verkeer krijgt te verwerken, waardoor deze weg de oorspronkelijke functie van buurtontslui-tingsweg (terug) krijgt. Ook DHV beveelt in haar tweede advies aan de maatregelen conform de beleidsnota Herijking hoofdwegen-struc-tuur, waaron-der de vorkconstruc-tie, uit te voeren. Overigens wordt daarbij eveneens geadvi-seerd aan-vullende maatregelen te nemen ten aanzien van de verkeers-situa-tie in Den Hout. De effectiviteit van de "vorkcon-structie" wordt op basis van de ervaringen met "de knip" kennelijk niet in twijfel getrok-ken. Uitgaande van de keuze van het college vast te houden aan het beleid, zoals neerge-legd in de Herijkingsnota en de Structuurvisie Vrachelen - een keuze die op zich zelf geenszins onrede-lijk is - heeft de intrekking van de verkeersmaatregel "de knip" tot gevolg dat op zijn vroegst vanaf 2003 de verkeers-intensiteit op de Lage Molen-pol-derweg wordt teruggedrongen. Immers blijkens het verhan-delde ter zitting zal met een aanvang van de werk-zaamheden aan de "vork" niet eerder dan eind 2002 begonnen kunnen worden. Daartoe moet in ieder geval nog een bestemmingsplanprocedure worden gevolgd. De verkeers-intensiteit op de Lage Molenpolderweg veroorzaakt evenwel niet alleen overlast in de vorm van geluidhinder, doch levert ook verkeersge-vaarlijke situaties op, gelet op de functie van de weg enerzijds en de verkeersintensiteit en het door-gaande karakter van het verkeer ander-zijds. Het college heeft althans deze stelling van eisers niet betwist. Het college heeft zich hiervan evenwel bij de intrekking van het besluit onvol-doende rekenschap gegeven. Niet gebleken is dat het college aanvullende maatregelen, die wellicht niet de verkeersintensiteit terugdringen, maar wel de verkeersveiligheid ter plaatse verhogen, heeft overwogen. Dit klemt te meer nu de juridi-sche besluitvor-ming rond de intrek-king van de maatregel pas werd afgerond op het moment dat gebleken was dat aan alterna-tieven in de Klankbordgroep overwo-gen, te veel nadelen kleefden, zodat op dat moment vaststond dat een terugdringing van de verkeersintensiteit nog enige tijd op zich zou laten wachten. Ook in dit opzicht is de motivering van het bestreden besluit onvol-doende draag-krachtig. 2.7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eisers gericht tegen bestreden besluit III gegrond dient te worden ver-klaard en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Het college zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eisers gericht tegen bestreden besluit III dienen te nemen. Daartoe zal de rechtbank, gelet op het feit dat sedert 1997 een oplossing wordt gezocht voor de problemen op de Lage Molenpol-derweg, het college een termijn stellen van twaalf weken. Nu het beroep, gericht tegen de bestreden besluit III gegrond wordt ver-klaard, ziet de recht-bank aanleiding de gemeente Ooster-hout te veroor-delen tot betalen van de proceskosten van eisers en tot vergoeding van het door hen betaalde griffie-recht. 3. Beslissing: De rechtbank: verklaart het beroep gericht tegen de bestreden besluiten I en II onge-grond; verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit III gegrond en vernietigt dit bestreden besluit; draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eisers te nemen met in achtneming van deze uitspraak binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van ¦ 1.420,--, te vergoeden door de gemeente Oosterhout; gelast dat de gemeente Oosterhout eisers het door hen betaalde griffierecht van ¦ 225,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Janssen, in tegenwoordigheid van mr. Willemse als griffier, op 4 april 2001 Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belang-hebben-de, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak. Afschrift verzonden d.d.: ms