Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1480

Datum uitspraak2001-05-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/080113-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Leeuwarden Sector strafrecht VERKORT VONNIS Uitspraak: 8 mei 2001 Parketnummer: 17/080113-00 VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op 1945 te [geboortegemeente], wonende te [adres]. De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 26 april 2001. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Joure. TELASTELEGGING Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad. Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd. BERAADSLAGING De raadsman heeft ter zitting gesteld dat er onvoldoende verdenking tegen verdachte aanwezig was op het moment dat zij werd aangehouden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op het moment dat verdachte werd aangehouden bestond er voldoende verdenking jegens haar nu immers in het door haar bewoonde pand twee compleet ingerichte hennepkwekerijen van een behoorlijke omvang werden aangetroffen. PARTIËLE VRIJSPRAAK De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3. telastegelegde feit nu er onvoldoende bewijs aanwezig is om te concluderen dat tussen de hoofdverdachte [naam hoofdverdachte] en verdachte en/of één of meer van de overige in dit dossier genoemde personen sprake was van een dusdanig samenwerkingsverband -gericht op het gezamenlijke doel hennep te telen danwel te bewerken c.a.- dat gesproken kan worden van een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Het enkele gegeven dat een aantal personen op verzoek van de hoofdverdachte handelingen hebben verricht in verband met zijn hennepkwekerij, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht het onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat: 1. zij op 5 juni 2000 te Oldeberkoop, in de gemeente Ooststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 56660 gram hennep en 2735 gram henneppoeder en 2204 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. zij in de periode van 6 juni 1994 tot en met 20 april 1999 te Oldeberkoop, in de gemeente Ooststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt, telkens een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel voorkomende op de bij de Opiumwet behorende lijst II en zij in de periode van 21 april 1999 tot en met 4 juni 2000 te Oldeberkoop, in de gemeente Ooststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen opzettelijk heeft geteeld en verwerkt, telkens een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel voorkomende op de bij de Opiumwet behorende lijst II. De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezene levert op de misdrijven: 1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod 2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. STRAFBAARHEID VERDACHTE De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; - de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en rapport van Reclassering Nederland; - de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1., 2. en 3. telastegelegde tot 18 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal tevens in aanmerking nemen het op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde feit nu verdachte dit ten overstaan van de politie heeft erkend en de raadsman van verdachte ter zitting heeft verzocht dit feit -ondanks dat verdachte zich ter zitting heeft beroepen op haar zwijgrecht en omtrent dit feit geen verklaring heeft afgelegd- mee te nemen bij de beoordeling van de strafmaat. Deze zaak is derhalve hiermee afgedaan. Verdachte heeft jarenlang meegewerkt in de hennepkwekerijen van haar echtgenoot. Ook aan haar moet het verwijt worden gemaakt van het aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en verboden wapens (busjes traangas). De rol van verdachte was geringer dan die van haar echtgenoot. Anderzijds was de inbreng van verdachte in het geheel, juist vanwege de familie-verhoudingen tussen de betrokken mededaders, niet onbelangrijk. Alles overziende acht de rechtbank een werkstraf van 240 uur een passende sanctie. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke vrijheidstraf van vier maanden opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw in te laten met dergelijke criminele activiteiten. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22b, 22c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 3 (oud), 11 en 11 (oud) van de Opiumwet. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT RECHTDOENDE: Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3. is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid. Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van vier maanden zal worden toegepast. Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis. Een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. S.M. van der Schenk, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2001.