Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1667

Datum uitspraak2001-04-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/13899
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / Algemene Termijnenwet. Op 7 april 2001 heeft het Centraal Intakebureau Vreemdelingenzaken (CIV) te Haarlem het beroep van de vreemdeling ontvangen. Gelet op het bepaalde in artikel 94, tweede lid, Vw 2000 ving de termijn van zeven dagen aan op 8 april 2001 en liep deze door tot en met zaterdag 14 april 2001. Ingevolge artikel 1 Algemene Termijnenwet (ATW) wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Aangezien het maandag 16 april 2001 tweede paasdag was, hoefde de behandeling van het beroep ter zitting niet eerder aan te vangen dan op 17 april 2001. De rechtbank overweegt daarbij dat de genoemde termijn van zeven dagen geen termijn vrijheidsbeneming betreft, als genoemd in artikel 4, aanhef en onder c, van de ATW. De rechtbank is dan ook van oordeel dat is voldaan aan de zeven-dagen-termijn als bedoeld in artikel 94, tweede lid, Vw 2000. Beroep ongegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/13899 VRWET Inzake : A (CRV-nummer 1209019580), verblijfplaats onbekend, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. H.C. Ingen Housz, advocaat te Zaandam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. D. Grip, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1967 en de Cubaanse nationaliteit te hebben. Op 5 april 2001 heeft verweerder de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). 2. Op 7 april 2001 heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling ex artikel 94 Vw2000 ontvangen waarbij tevens is verzocht om schadevergoeding. 3. Verweerder heeft op 9 april 2001 de bewaring opgeheven en de vreemdeling heengezonden met de aanzegging Nederland binnen 48 uur te verlaten. 4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 17 april 2001. De vreemdeling noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vw2000 toe te kennen. 2. De rechtbank overweegt allereerst het volgende. Ingevolge artikel 94, tweede lid, Vw2000 bepaalt de rechtbank onmiddellijk het tijdstip van het onderzoek ter zitting. De zitting vindt uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. Op 7 april 2001 heeft het Centraal Intakebureau Vreemdelingenzaken te Haarlem (CIV) het beroep van de vreemdeling ontvangen. Gelet op het bepaalde in artikel 94, tweede lid, Vw2000 ving de termijn van zeven dagen aan op 8 april 2001 en liep deze door tot en met zaterdag 14 april 2001. Ingevolge artikel 1 van de Algemene termijnenwet (ATW) wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Aangezien het maandag 16 april 2001 tweede paasdag was, hoefde de behandeling van het beroep ter zitting niet eerder aan te vangen dan op 17 april 2001. De rechtbank overweegt daarbij dat de vorenstaand genoemde termijn van zeven dagen geen termijn vrijheidsbeneming betreft, als genoemd in artikel 4, aanhef en onder c, van de ATW. De rechtbank is dan ook van oordeel dat is voldaan aan de zeven dagen-termijn als bedoeld in artikel 94, tweede lid, Vw2000. 3. Het vorenstaande leidt niet tot een ander oordeel indien de rechtbank uit zou gaan van de ontvangstdag maandag 9 april 2001, zijnde de eerste werkdag na verzending van het beroepschrift. 4. De rechtbank is voorts van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. 3. De rechtbank concludeert dat uit de feiten en omstandigheden als weergegeven in het proces-verbaal van aanhouding een redelijk vermoeden voortvloeide dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid de vreemdeling aan te houden. De vreemdeling is vervolgens op grond van het bepaalde in artikel 50, derde lid, Vw2000 opgehouden voor verhoor aangezien na vaststelling van zijn identiteit bleek dat de vreemdeling hier te lande geen rechtmatig verblijf heeft, dan wel niet onmiddellijk bleek dat hij rechtmatig verblijf heeft. 4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling op een juiste grondslag berust. Zij is van oordeel dat de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. 5. Bovendien wordt de vreemdeling verdacht van het plegen van een strafbaar feit. 6. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 7. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 8. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open. Aldus gedaan door mr. M.A. Dirks en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2001, in tegenwoordigheid van S.J.W. Stort, griffier. afschrift verzonden op: 20 april 2001