Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1668

Datum uitspraak2001-04-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/14934
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / beroep en kennisgeving. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 stelt verweerder de rechtbank uiterlijk op de derde dag na bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59 Vw 2000 hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Op grond van deze bepaling oordeelt de rechtbank dat de kennisgeving van verweerder van 17 april 2001 buiten beschouwing kan blijven, nu de vreemdeling zelf op 15 april 2001 beroep heeft ingediend. Beroep ongegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht beroep vrijheidsontnemende maatregel __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/14934 VRWET Inzake : A, alias A (CRV-nr. 1700241044), thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. H.H.R. Bruggeman, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1978 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op 15 april 2001 heeft verweerder de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). 2. Op 15 april 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift van de vreemdeling ontvangen strekkende tot opheffing van de bewaring en toekenning van schadevergoeding. Op 17 april 2001 heeft de rechtbank een kennisgeving ingevolge artikel 94 Vw2000 van verweerder ontvangen. 3. Openbare behandeling van het beroep heeft gevoegd met het beroep van B (AWB 01/14935 VRWET) plaatsgevonden op 23 april 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig H. Abdel Gawad, tolk in de Arabische taal. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw2000 stelt verweerder de rechtbank uiterlijk op de derde dag na bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59 Vw2000 hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Op grond van deze bepaling oordeelt de rechtbank dat de kennisgeving van verweerder van 17 april 2001 buiten beschouwing kan blijven, nu de vreemdeling zelf op 15 april 2001 beroep heeft ingediend. 2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 3. De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat er voorafgaande aan de ophouding geen sprake kon zijn van aanwijzingen omtrent een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, nu de vreemdeling in het strafrechtelijk voortraject niet is gehoord. 4. De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden als weergegeven in het proces-verbaal van aanhouding een redelijk vermoeden voortvloeide dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid de vreemdeling aan te houden. Uit het proces-verbaal van staandehouden, overbrengen en ophouden voor verhoor blijkt dat de vreemdeling niet nader is gehoord in het kader van het strafrechtelijk onderzoek omdat er op dat moment geen tolk beschikbaar was. In het feit dat er geen tolk beschikbaar was ziet de rechtbank echter geen aanleiding te veronderstellen dat de vreemdeling niet naar zijn personalia is gevraagd. In het kader van de uitvoering van de politietaken zijn de door de vreemdeling opgegeven personalia gecontroleerd, waarna is gebleken van voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw2000. Na beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek is de vreemdeling op grond van artikel 50, tweede en derde lid, Vw2000 opgehouden voor verhoor. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de maatregel van ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze is toegepast. 5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling op een juiste grondslag berust. Zij is van oordeel dat de vreemdeling op goede gronden krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld. De vreemdeling is voorts niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Bovendien wordt de vreemdeling verdacht van het plegen van een strafbaar feit. 6. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding een presentatie is aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen. 7. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 8. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open. Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2001, in tegenwoordigheid van J.J. Brands, griffier. afschrift verzonden op: 2 mei 2001