Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1674

Datum uitspraak2001-04-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/12858
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / uitzetting / voortvarendheid. Namens verweerder is het standpunt ingenomen dat de rechtbank de voortvarendheid waarmee aan de uitzetting wordt gewerkt niet mag toetsen bij een eerste beroep, nu deze zaken op zeer korte termijn op zitting komen en verweerder dus heel weinig tijd heeft om activiteiten met betrekking tot uitzetting te ontplooien. De rechtbank deelt dit standpunt niet, nu de bewaring geheel in het teken van de uitzetting staat. Wel zal zij bij haar beoordeling het korte tijdsbestek natuurlijk betrekken. Beroep ongegrond, afwijzing verzoek om schadevergoeding.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/12858 VRWET Inzake : A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M.W.W. Raspe, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1980 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 1 april 2001 heeft verweerder de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). Op 2 april 2001 heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling ex artikel 94 Vw2000 ontvangen waarbij tevens is verzocht om schadevergoeding. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 9 april 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig J. Lakjaa, tolk in de Arabische taal. II. OVERWEGINGEN Krachtens artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet voldoende duidelijk wordt waaruit het redelijke vermoeden bestond dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan een misdrijf. Uit het feit dat de vreemdeling na om 01.30 uur te zijn aangehouden reeds om 01.51 uur weer werd heengezonden blijkt naar de mening van de gemachtigde dat er geen strafrechtelijk belang bij de staandehouding van de vreemdeling aanwezig was. De rechtbank stelt voorop dat in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de staandehouding ex artikel 50, eerste lid Vw2000 de gang van zaken tijdens het strafrechtelijk voortraject slechts terughoudend wordt getoetst. In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat uit hetgeen in het mini-proces-verbaal is vermeld genoegzaam kan worden opgemaakt dat sprake was van een redelijk vermoeden dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Gebleken is immers, dat hij op het Oudekerksplein in Amsterdam, waar blijkens de informatie van de politie veelvuldig verdovende middelen worden verhandeld, een plastic zakje met pillen aan een ander liet zien, die hem dat weer teruggaf. De conclusie van de opsporingsambtenaar, dat de vreemdeling verdovende middelen trachtte te verkopen, kan gezien de omstandigheden de terughoudende toetsing van de rechtbank doorstaan. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid de vreemdeling aan te houden. Aangezien hierna is gebleken van voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw2000, is de vreemdeling na beëindiging van het strafvorderlijk onderzoek staande gehouden ingevolge die bepaling. Het feit dat het strafvorderlijk belang om de vreemdeling op te houden is vervallen betekent echter niet dat ten aanzien van de vreemdeling geen strafrechtelijke vervolging meer zal plaatsvinden. In het dossier bevindt zich namelijk een oproeping ten name van de vreemdeling om op 24 juli 2001 ter zitting te verschijnen terzake de op 1 april 2001 geconstateerde overtreding. Dat de oproep voor de zitting is uitgeschreven op een formulier dat is toegesneden op verkeersovertredingen, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling op een juiste grondslag berust. Zij is van oordeel dat de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Bovendien wordt de vreemdeling verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Namens verweerder is het standpunt ingenomen dat de rechtbank de voortvarendheid waarmee aan uitzetting wordt gewerkt niet mag toetsen bij een eerste beroep, nu deze zaken op zeer korte termijn op zitting komen en verweerder dus heel weinig tijd heeft om activiteiten met betrekking tot uitzetting te ontplooien. De rechtbank deelt dit standpunt niet, nu de bewaring geheel in het teken van de uitzetting staat. Wel zal zij bij haar beoordeling het korte tijdsbestek natuurlijk betrekken. De rechtbank constateert dat verweerder in negen dagen al diverse activiteiten heeft ontplooid met betrekking tot de uitzetting en zij is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft de vreemdeling op 4 april 2001 nader gehoord ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Tevens zijn de voorbereidingen ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding gestart in verband met het voornemen om de vreemdeling te presenteren bij de Algerijnse of de Tunesische autoriteiten. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open. Aldus gedaan door mr. J. Eisses en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2001, in tegenwoordigheid van J.J. Brands, griffier. afschrift verzonden op: 19 april 2001