Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1693

Datum uitspraak2001-03-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/8040
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / legitimatieplicht. De vreemdeling is in het kader van een controle op de straatprostitutie in een tippelzone te Amsterdam aangesproken door politieambtenaren. De rechtbank is van oordeel dat de politieambtenaren bevoegd waren de vreemdeling staande te houden. De controle vond plaats in het kader van artikel 151a Gemeentewet. Het derde lid geeft de uitdrukkelijke bevoegdheid om een legitimatie te vragen in het geval van straatprostitutie. Een eerder bestaande concrete aanwijzing over illegaliteit leest de rechtbank hierin niet. De bevoegdheid van de onderhavige politieambtenaren van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland kan worden gevonden in artikel 6.16 APV in samenhang met de schriftelijke aanwijzing van de burgemeester van Amsterdam van 14 november 2000 (kenmerk 2000/11519), waarbij de politieambtenaren die lid zijn van het Tippelteam Theemsweg zijn aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de hoofdstukken van de APV betreffende prostitutie. Beroep ongegrond, afwijzing verzoek om schadevergoeding.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet Reg.nr: AWB 01/8040 VRWET Inzake: A, verblijfplaats onbekend, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M. Verweij, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1974 en de Ecuadoriaanse nationaliteit te hebben. Op 25 februari 2001 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). 2. Op 26 februari 2001 heeft de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. 3. Op 28 februari 2001 is de bewaring opgeheven en is de vreemdeling uitgezet naar Ecuador. 4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 6 maart 200 1. De gemachtigde van de vreemdeling is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. Nu de bewaring van de vreemdeling na de indiening van het beroepschrift is opgeheven, staat slechts nog ter beoordeling of de bewaring eerder dan 28 februari 2001 onrechtmatig was en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 34j Vw toe te kennen. 2. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat wordt betwijfeld of er een bevoegdheid bestond voor de verbalisanten om de vreemdeling om een legitimatie te vragen. 3. Verweerder heeft betoogd dat deze bevoegdheid is gegrond op de Gemeentewet en de Algemeen Plaatselijke Verordening Amsterdam (APV). 4. Blijkens het proces-verbaal van de staandehouding, gedateerd 25 februari 2001, is de vreemdeling in het kader van een controle op de straatprostitutie op de tippelzone Theemsweg te Amsterdam aangesproken door politieambtenaren. Deze politieambtenaren hadden uit de gedragingen van de vreemdeling, namelijk het verkleed als vrouw aanspreken en wenken naar passerende automobilisten, geconcludeerd dat de vreemdeling de bedoeling had om klanten te werven voor de prostitutie. Nadat de politieambtenaren zich hadden gelegitimeerd hebben zij de vreemdeling verzocht een geldig identiteitsdocument te tonen. De vreemdeling kon hierop geen enkel document overhandigen waaruit zijn identiteit en verblijfstatus bleek. Vervolgens is hij staande gehouden in het kader van de Vreemdelinegnwet. 5. De rechtbank is van oordeel dat de politieambtenaren bevoegd waren de vreemdeling staande te houden. De controle vond plaats in het kader van artikel 151a van de Gemeentewet. Het op 1 oktober 2000 in werking getreden artikel 15 la Gemeentewet luidt als volgt: "1. De raad kan een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling. 2. De ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van de in het eerste lid bedoelde voorschriften, zijn bevoegd van degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, inzage te vorderen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van gemeentelijke voorschriften met betrekking tot het, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken." Het derde lid geeft de uitdrukkelijke bevoegdheid om een legitimatie te vragen in het geval van straatprostitutie. Een eerder bestaande concrete aanwijzing over illegaliteit leest de rechtbank hierin niet. De bevoegdheid van de onderhavige politieambtenaren van de Regiopolitlie Amsterdam/Amstelland kan worden gevonden in artikel 6.16 van de APV in samenhang met de schriftelijke aanwijzing van de burgemeester van Amsterdam van 14 november 2000 (kemnerk 2000/11519), waarbij de politieambtenaren die lid zijn van het Tippelteam Theemsweg zijn aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de hoofdstukken van de APV betreffende prostitutie. 6. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de totstandkoming van het bevel tot bewaring in overeenstemming is geweest met de Vreemdelingenwet. Gesteld noch gebleken is dat de inbewaringstelling van de vreemdeling op een onjuiste grondslag berustte. 7. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond en dat verweerder voldoende voortvarend te werk is gegaan. De vreemdeling is immers op 28 februari 2001 uitgezet naar Ecuador. 8. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Voorzover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2001, in tegenwoordigheid van S.J.W. Stort, griffier. De griffier is buiten staat deze Uitspraak te ondertekenen. Afschrift verzonden op 17 april 2001