Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1701

Datum uitspraak2001-05-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830012-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ASSEN STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: (naam verdachte), geboren te (geboorteplaats)op (geboortedatum), thans verblijvende in (...). Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 april en 4 mei 2001. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. van Diest, advocaat te Zuidlaren. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. (mensenhandel meerderjarige vrouwen) hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 1999 tot en met 9 januari 2001 in het/de arrondissement(en) Assen en/of Groningen en/of Leeuwarden, en/of Zwolle, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens een of meer vrouw(en), te weten - (naam) en/of - (naam) en/of - (naam) en/of - (naam) door geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkheden, dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding tot prostitutie heeft gebracht, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die vrouw(en) daardoor in de prostitutie belandden, (tekst art. 250ter lid ahf/ond 1° (geldig tot 1 oktober 2000)) en/of door geweld of een of meer andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen, dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (een) derde(n) tegen betaling, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die vrouw(en) zich daardoor tot het verrichten van seksuele handelingen beschikbaar stelde(n), (tekst art. 250a lid ahf/ond 1° (geldig vanaf 1 oktober 2000)) immers heeft/hebben verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) (met betrekking tot bovengenoemde perso(o)n(en)) die (naam) in of omstreeks de periode van 1 augustus 1999 tot en met 13 oktober 2000 - door fysiek geweld en/of bedreiging daarmee geïntimideerd en/of - voorzien van een vals of aan een ander toebehorend paspoort, althans reisdocument en/of - haar paspoort,althans reisdocument ingenomen en/of onder zich gehouden en/of - lokaties geregeld alwaar ze de prostitutie kon verrichten en/of - gebracht naar lokaties waar ze als prostituee moest werken en/of - onderdak verschaft en/of - ter plaatse waar ze de prostitutie bedreef en/of elders in de gaten gehouden en/of gevolgd en/of gecontroleerd en/of - door haar verdiend geld afgenomen en/of geïnd en/of - verhinderd dat ze uit eigen wil de prostitutie werkzaamheden, die ze ten behoeve van verdachte en/of zijn mededader(s) uitvoerde, kon beëindigen en/of - in een dwang- uitbuitingssituatie gebracht, in elk geval in een afhankelijke positie en/of die (naam) in of omstreeks de periode van 7 oktober 2000 tot en met 9 januari 2001 - lokaties geregeld alwaar ze de prostitutie kon verrichten en/of - gebracht naar lokaties waar ze als prostituee moest werken en/of - haar paspoort, althans reisdocument ingenomen en/of onder zich gehouden en/of - onderdak verschaft en/of - ter plaatse waar de prostitutie werd bedreven en/of elders in de gaten gehouden en/of gevolgd en/of gecontroleerd en/of - door haar verdiend geld afgenomen en/of geïnd en/of - verhinderd dat ze uit eigen wil de prostitutie werkzaamheden, die ze ten behoeve van verdachte en/of zijn mededader(s) uitvoerde, kon beëindigen en/of - in een dwang- uitbuitingssituatie gebracht, in elk geval in een afhankelijke positie en/of die (naam) in of omstreeks de periode van 1 mei 2000 tot en met 9 januari 2001 - door fysiek geweld en/of bedreiging met geweld geïntimideerd en/of - lokaties geregeld alwaar ze de prostitutie kon verrichten en/of - gebracht naar locaties waar ze als prostituee moest werken en/of - haar paspoort, althans reisdocument ingenomen en/of onder zich gehouden en/of - onderdak verschaft en/of - ter plaatse waar de prostitutie werd bedreven en/of elders in de gaten gehouden en/of gevolgd en/of gecontroleerd en/of - door haar verdiend geld afgenomen en/of geïnd en/of - verhinderd dat ze uit eigen wil de prostitutie werkzaamheden, die ze ten behoeve van verdachte en/of zijn mededader(s) uitvoerde, kon beëindigen en/of - in een dwang- uitbuitingssituatie gebracht, in elk geval in een afhankelijke positie en/of die (naam) - in of omstreeks de periode van 20 augustus 2000 tot en met 20 november 2000 - door fysiek geweld en/of bedreiging daarmee geïntimideerd en/of - lokaties geregeld alwaar ze de prostitutie kon verrichten en/of - gebracht naar locaties waar ze als prostituee moest werken en/of - voorzien van een vals of aan een ander toebehorend paspoort, althans reisdocument en/of - haar paspoort, althans reisdocument ingenomen en/of onder zich gehouden en/of - onderdak verschaft en/of - ter plaatse waar de prostitutie werd bedreven en/of elders in de gaten gehouden en/of gevolgd en/of gecontroleerd en/of - door haar verdiend geld afgenomen en/of geïnd en/of - verhinderd dat ze uit eigen wil de prostitutie werkzaamheden, die ze ten behoeve van verdachte en/of zijn mededader(s) uitvoerde, kon beëindigen en/of - in een dwang- uitbuitingssituatie gebracht, in elk geval in een afhankelijke positie; tot 1 oktober 2000: art 250ter lid 1 ahf/ond 1° Wetboek van Strafrecht art 250ter lid 2 ahf/ond 1° Wetboek van Strafrecht en vanaf 1 oktober 2000: art 250a lid 1 ahf/ond 1° Wetboek van Strafrecht art 250a lid 2 ahf/ond 1° Wetboek van Strafrecht althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op verschillende tijdstippen, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 augustus 1999 tot en met 9 januari 2001 in het/de arrondissement(en) Assen, althans in Nederland en/of te Tjechië en/of Slowakije en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) vrouw(en) genaamd: - (naam) en/of - (naam) en/of - (naam) en/of - (naam) (in en/of vanuit Tjechië en/of Slowakije en/of Duitsland) (telkens) heeft aangeworven en/of heeft meegenomen met het oogmerk die vrouw(en) in een ander land (in Nederland) in de prostitutie te brengen en/of zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (een) derde(n) tegen betaling, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) - die vrouw(en) in Tsjechië geronseld, althans benaderd en/of bewogen om naar Nederland te gaan en/of - die vrouw(en) naar Nederland vervoerd en/of doen vervoeren en/of - die vrouw(en) ondergebracht bij seksclubs in Nederland, alwaar die vrouwen in de prostitutie te werk werden gesteld; tot 1 oktober 2000: art 250ter lid 1 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht art 250ter lid 2 ahf/ond 1° Wetboek van Strafrecht en vanaf 1 oktober 2000: art 250a lid 1 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht art 250a lid 2 ahf/ond 1° Wetboek van Strafrecht 2. (mensenhandel minderjarige vrouw) hij in de periode van 7 oktober 2000 tot en met 9 januari 2001 in het/de arrondissement(en) Assen en/of Groningen en/of Leeuwarden, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, de minderjarige (naam) (geboren (geboortedatum)) ertoe heeft gebracht dat zij zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, danwel een handeling heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die (naam) zich daardoor tot het verrichten van seksuele handelingen beschikbaar stelde, bestaande hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens), die minderjarige (naam) (telkens) heeft/hebben ondergebracht in een bordeel en/of privéhuis, alwaar die minderjarige tegen betaling seksuele handelingen met andere mannen moest ondergaan en/of met die mannen moest plegen en/of heeft verdachte en/of zijn mededader(s) die (naam) aan derden verkocht en/of meegegeven; art 250a lid 1 ahf/ond 3° Wetboek van Strafrecht art 250a lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2000 tot en met 9 januari 2001 in het/de arrondissement(en) Assen en/of Groningen en/of Leeuwarden, althans in Nederland en/of te Tjechië en/of Slowakije en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, de minderjarige (naam) (geboren op (geboortedatum)) (in of vanuit Tjechië en/of Slowakije en/of Duitsland) heeft aangeworven en/of heeft meegenomen met het oogmerk die (naam) ertoe te brengen in een ander land (in Nederland) zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (een) derde(n) tegen betaling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) - die (naam) in Tsjechië geronseld, althans benaderd en/of bewogen om naar Nederland te gaan en/of - die (naam) naar Nederland vervoerd en/of - die (naam) ondergebracht bij seksclubs in Nederland, alwaar ze in de prostitutie te werk werd gesteld; art 250a lid 1 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht art 250a lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht 3. (deelneming aan misdadige organisatie) hij in of omstreeks 1 augustus 1999 tot en met 9 januari 2001 te Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, bestaande in: VERSCHILLENDE VORMEN VAN MENSENHANDEL (strafbaar gesteld in artikel 250a (vanaf 1 oktober 2000) en/of artikel 250ter (tot 1 oktober 2000) Wetboek van Strafrecht) te weten: het plegen van mensenhandel met betrekking tot meerderjarige vrouwen - het door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid vrouwen dwingen, danwel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding bewegen tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (een) derde(n) tegen betaling (prostitutie) en/of - het (buiten Nederland) aanwerven en/of medenemen en/of ontvoeren van vrouwen met het oogmerk die vrouwen in Nederland in de prostitutie te brengen en/of zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en/of het plegen van mensenhandel met betrekking tot minderjarige vrouwen - het ondernemen van handelingen, waardoor minderjarigen zich beschikbaar stellen tot prostitutie en/of - het (buiten Nederland) aanwerven en/of medenemen en/of ontvoeren van minderjarige vrouwen met het oogmerk die minderjarige vrouwen in Nederland in de prostitutie te brengen en/of het voordeel trekken uit mensenhandel met betrekking tot meerderjarige en/of minderjarige vrouwen - het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van meerderjarige en/of minderjarige vrouwen die als slachtoffer van mensenhandel in de prostitutie werkzaamheden verrichten en/of VALSE REISDOCUMENTEN het in het bezit hebben en/of beschikbaar stellen van valse paspoorten, althans valse reisdocumenten; (strafbaar gesteld in artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht); art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht DE GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING De raadsman van verdachte heeft onder meer aangevoerd, dat de dagvaarding met betrekking tot het onder 3. tenlastegelegde dient te worden nietig verklaard, nu het tenlastegelegde te dien aanzien onduidelijk is, immers, stelt de raadsman, is het niet duidelijk welke misdadige organisatie de officier van justitie hier bedoelt tenlaste te leggen. Op verzoek van de rechtbank heeft de officier van justitie ter terechtzitting van 11 april 2001 het onder 3. tenlastegelegde nader toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat het voldoende duidelijk is geworden welke misdadige organisatie de officier van justitie voor ogen heeft gehad. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en verklaart de dagvaarding geldig. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE De raadsman van verdachte heeft voorts aangevoerd, dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, nu zowel uit de informatie verkregen via de hoofd-officier van justitie, (naam hoofdofficier), als uit de verklaringen van getuigen afgelegd ter terechtzitting van 4 mei 2001 blijkt dat er mogelijk sprake is van ongeregeldheden tijdens het voorbereidende onderzoek. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende: Inleiding In haar tussenvonnis van 18 april 2001 heeft de rechtbank aangegeven aanwijzingen te hebben dat er tijdens het opsporingsonderzoek geobserveerd is zonder dat dit schriftelijk (in een proces-verbaal) is vastgelegd en bovendien dat omtrent die observatie bewust onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt. Deze aanwijzingen waren voor de rechtbank reden om het onderzoek te heropenen. Met de heropening hoopte de rechtbank duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag of er geobserveerd is en zo ja, in welke mate, en of bewust getracht is om informatie over die observatie buiten het dossier te houden. Deze duidelijkheid hoopte de rechtbank onder meer te verkrijgen door het horen van zes opsporingsambtenaren, namelijk: (Naam A), executief ambtenaar van politie, in de rang van brigadier van politie werkzaam bij het bureau Toezicht van de Vreemdelingenzorg van politie Drenthe; (Naam B), executief ambtenaar van politie, in de rang van brigadier van politie werkzaam in de functie van rechercheur bij het bureau Toezicht van de Vreemdelingenzorg van politie Drenthe, gedetacheerd bij het Boko-team; (Naam C), executief ambtenaar van politie, in de rang van brigadier van politie werkzaam in de functie van rechercheur bij het bureau Toezicht van de Vreemdelingenzorg van politie Drenthe; (Naam D), opperwachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee, justitiële dienst, afdeling tactische recherche, tactisch coördinator van het Boko-team; (Naam E), adjudant-onderofficier teamleider bij de Koninklijke Marechaussee, justitiële district Noord, teamleider van het Boko-team; (Naam F), executief ambtenaar van politie in de rang van inspecteur van politie, hoofd bureau ondersteuning, plaatsvervangend hoofd van de Vreemdelingenzorg van politie Drenthe. Ter terechtzitting op 4 mei 2001 is één van de opsporingsambtenaren niet verschenen, namelijk getuige (naam F), onder de mededeling dat hij tot en met 4 mei op vakantie zou zijn. Het karakter van de observatie die aan de aanhouding van (naam medeverdachte) voorafging Ter terechtzitting is (naam A) gehoord, omtrent de door hem verrichte observatie. Mede uit hetgeen hij ter terechtzitting en eerder heeft verklaard en uit hetgeen is genoemd in het ambtelijk verslag van (naam officier van justitie), inhoudende een 'advies inzake afdoening strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het opmaken van proces-verbaal' van 5 april 2001, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de door (naam A) verrichte observatie (mede) het karakter had van opsporing in de zin van het Wetboek van Strafvordering, immers: - ten tijde van de observatiewerkzaamheden werden (naam verdachte) en (naam medeverdachte) reeds als verdacht van mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie beschouwd; - heeft (naam A) veel vaker (namelijk vijftien keer) bij de seksclub '(naam seksclub)' gepost dan gebruikelijk is (namelijk één of twee keer) voor de voorbereiding van een controle op basis van de vreemdelingenwet; - heeft (naam A) in een schrijven van 26 februari 2001 het volgende verklaard: 'Na 20 december 2000 ben ik in de week tussen Kerst en Nieuwjaar doorgegaan met de observatie omdat ik inmiddels een tip had gekregen dat in de seksclub (bedoeld wordt '(naam seksclub)') zou worden gewerkt door een minderjarige en dat een of meerdere van de verdachten in het door (naam B) en (naam I) gevoerde mensenhandelonderzoek ook regelmatig in de seksclub zou zijn. Op 4 januari 2001 heb ik zelf geconstateerd dat die verdachte de seksclub binnen ging. Ik wist toen uit betrouwbare bron dat ook die verdachte er die nacht zou blijven. Toen heb ik deze informatie aan (naam B) doorgespeeld en hem geadviseerd er direct met zijn team (dus de marechaussee collega's) op af te gaan. Naar aanleiding van deze tip aan (naam B) vond op 4 januari 2001 de controle van de seksclub plaats, waarbij een aantal mensen werden aangehouden. Daaronder waren verdachten uit het mensenhandelonderzoek: (naam medeverdachte) (een Tsjech) en ene (naam medeverdachte) uit Emmen.' - heeft (naam A) ten tijde van het verhoor op 2 maart 2001 verklaard: 'Ik heb op 4 januari 2001 (naam B) opgebeld en hem verteld dat hij nu het pand binnen moest gaan omdat de hoofdverdachte die avond waarschijnlijk aanwezig zou zijn en dat er een minderjarig meisje van Tsjechische afkomst binnen zou zijn. Ik heb hiervan geen proces-verbaal opgemaakt. Ik heb dus de informatie mondeling doorgegeven aan (naam B). Ik heb (naam B) de informatie gegeven die hij en zijn team nodig waren. Ik wilde namelijk niet dat anderen wisten dat ik zoveel tijd besteedde aan observatie werkzaamheden in deze zaak.' Van deze opsporingsactiviteit had proces-verbaal moeten worden opgemaakt (artikel 152 Strafvordering). Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs indien de observatie, zoals de officier van justitie meent, niet het karakter van opsporing had, hiervan melding had moeten worden gemaakt. Deze observatie leidde immers tot de aanhouding van onder meer de verdachte (naam medeverdachte) en was dus (onder meer) relevant voor de vraag naar de rechtmatigheid van die aanhouding. Het achterhouden van informatie over de observatie door (naam B) Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat informatie omtrent de door (naam A) verrichte observatie bewust is achtergehouden, immers: - noch in het proces-verbaal van het BOKO-team, noch in het proces-verbaal van bevindingen van (naam C) wordt melding gemaakt van (naam A) en/of zijn verrichtingen; - (naam A) heeft naar eigen zeggen (naam B) uitdrukkelijk verzocht de informatie vertrouwelijk te behandelen; - (naam B) heeft, nadat (naam A) hem gebeld had, contact opgenomen met (naam D) (tactisch coördinator bij het BOKO-team) en hem (volgens de verklaring van (naam D), afgelegd op 27 maart 2001) medegedeeld dat bij de Vreemdelingendienst van politie Drenthe anonieme informatie was binnengekomen over de aanwezigheid van een aantal prostituees van Tsjechische origine, vermoedelijk illegaal en vermoedelijk onder begeleiding van een pooier. (naam D) heeft verder verklaard dat hij (naam B) gevraagd heeft hoe hij aan de informatie kwam en of het van een tipgever kwam, maar dat (naam B) zich enigszins op de vlakte hield; - (naam E) (teamleider van het BOKO-team) heeft op 29 maart 2001 verklaard dat hij aan (naam B) gevraagd heeft of de informatie bij de CIE vandaan kwam, en dat (naam B) toen antwoordde dat de informatie niet bij de CIE vandaan kwam, en dat (naam B), op de vraag waar die informatie dan wel vandaan kwam, antwoordde dat die anoniem was. Zowel (naam D) als (naam E) hebben op de zitting van 4 mei 2001 bevestigd hetgeen zij op 27 maart 2001 respectievelijk 29 maart 2001 (zoals bovengenoemd) hebben verklaard. (naam B) heeft op 3 april 2001 ten overstaan van de heren (naam G) en (naam H), respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur van politie Drenthe, interne onderzoekers van Regiopolitie Drenthe, verklaard dat hij de naam van (naam A) niet heeft genoemd, omdat (naam D) en (naam E) hem toch niet kennen. Op de terechtzitting van 4 mei 2001 heeft (naam B) eerst verklaard dat hij aan (naam E) en/of (naam D) heeft doorgegeven dat de tip van een collega bij de Vreemdelingendienst afkomstig was. Nadat hem was tegengeworpen dat (naam E) en (naam D) hier iets anders over zeggen, verklaarde (naam B) dat hij niet meer exact wist of hij 'collega' had gezegd. Tenzij het zo is dat (naam D) en (naam E) in strijd met de waarheid hebben verklaard, kan worden aangenomen dat (naam B) bewust heeft verzwegen dat de informatie van een collega afkomstig was. De reden hiervoor zou gelegen kunnen zijn in het feit dat (naam B) op de hoogte is geweest van het strafvorderlijke doel van de observatie. Ter zitting heeft (naam B) verklaard dat hij wel wist dat (naam A) een controle voor de seksclub '(naam seksclub)' voorbereidde, maar dat hij niet op de hoogte was van de werkelijke omvang van de observatie. (naam B) verklaarde ter zitting dat hij, sinds hij voor het BOKO-team werkte, niet meer bij de Vreemdelingendienst kwam; hij zou er alleen komen om post op te halen. Dit is niet in overeenstemming met hetgeen (naam A) daarover heeft verklaard. Tijdens zijn verhoor ten overstaan van (naam G) en (naam H) heeft (naam A) op de vraag 'Hoe gedetailleerd was (naam B) op de hoogte van jouw voorbereidingshandelingen?', het volgende geantwoord: '(naam B) was er evenals alle andere collega's van op de hoogte. Ook dat ik postte bij deze seksclub. Ik ontmoette hem bijna elke maandagochtend in de werkvergadering van Toezicht. Ook spraken we elkaar over de GSM.' Hier voegt (naam A) overigens wel aan toe dat hij (naam B) niet gedetailleerd op de hoogte hield van zijn handelingen. Op de zitting van 4 mei 2001 heeft (naam A) verklaard dat (naam B) 'wist hoe alles in elkaar zat'. De rechtbank kan niet meer dan een vermoeden uitspreken over de reden van (naam B) om (naam A) naam niet te noemen. (naam B) heeft hierover - hoewel dit uitdrukkelijk de wens was van de rechtbank - geen inzicht willen verschaffen. Omdat de rechtbank de gevraagde informatie niet heeft gekregen, kan de rechtbank niet uitsluiten dat aan het verzwijgen ook andere redenen ten grondslag hebben gelegen. Mogelijk is gebruik gemaakt van nog andere, meer ingrijpende opsporingsmethoden, waarvan de rechtbank - als zij daarvan op de hoogte was geweest - had geoordeeld dat deze onrechtmatig waren. Het achterhouden van informatie over de observatie door (naam C) In het dossier bevindt zich een door (naam C) opgemaakt proces-verbaal van bevindingen omtrent de 'controle' op 4 januari 2001 in de seksclub '(naam seksclub)'. Daarin staat over de aanleiding voor de controle het volgende vermeld: 'De controle vond plaats naar aanleiding van een bij het bureau Vreemdelingenzorg binnengekomen concrete aanwijzing, dat zich in perceel Handelsweg 2 te Emmen, zijnde een bedrijfspand, met daarin geplaatst meerdere zogenaamde tuinhuisjes c.q. blokhutten, die mogelijk tevens als woning worden gebruikt, drie illegaal in Nederland verblijvende vrouwen, te weten twee vrouwen van Tsjechische of Slowaakse nationaliteit en een vrouw van Oekraïense nationaliteit zouden bevinden en dat die in dit bedrijfspand c.q. de tuinhuisjes of blokhutten werkzaamheden als prostituee zouden verrichten.' Hoewel (naam C) wist dat deze informatie afkomstig was van (naam A) heeft hij hieromtrent niets in het proces-verbaal opgemerkt. Ten overstaan van (naam G) en (naam H) heeft hij op 29 maart 2001 verklaard: 'De Vreemdelingenwet schrijft onder andere voor dat er sprake moet zijn van een concrete aanwijzing en dat van een dergelijke aanwijzing kan worden gesproken wanneer de politie uit eigen onderzoek concrete aanwijzingen verkrijgt. Daar (naam A) de concrete aanwijzingen had verkregen had ik dit moeten omschrijven in het door mij opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Ik heb er absoluut niet bij stilgestaan dit te doen.' Op de terechtzitting van 4 mei 2001 heeft (naam C) verklaard dat hij vergeten was om de naam van (naam A) te noemen. Ter terechtzitting heeft (naam C) voorts verklaard dat hij niets wist van de voorbereidende werkzaamheden van (naam A) met betrekking tot de seksclub '(naam seksclub)'. Dit is niet in overeenstemming met hetgeen (naam A) heeft verklaard. Op 28 maart 2001 heeft (naam A) ten overstaan van (naam G) en (naam H) naar aanleiding van de vraag 'Wat heb je nu teruggekoppeld van je voorbereidingen aan (naam C)?' gezegd dat hij in principe alles heeft teruggekoppeld aan (naam C) en dat het terugkoppelen zowel vóór als na 20 december 2000 heeft plaatsgevonden. Ook op de terechtzitting heeft (naam A) verklaard dat (naam C) op de hoogte was, omdat hij aan (naam C) rapporteerde. Gelet op het bovenstaande kan de rechtbank niet uitsluiten dat (naam C) eveneens op de hoogte was van de reden(en) om de naam van (naam A) buiten het dossier te houden en dat (naam C) bewust de naam van (naam A) niet heeft genoemd in zijn proces-verbaal. Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van (naam C) niet kan uitsluiten dat ook hij - tot en met de terechtzitting - er aan heeft bijgedragen dat de rechtbank niet de informatie heeft verkregen die zij nodig achtte voor een compleet beeld van hetgeen zich in verband met de 'controle' op 4 januari 2001 in '(naam seksclub)' heeft afgespeeld. Het doel van de 'controle' op 4 januari 2001 en de daarover afgelegde verklaringen De rechtbank heeft voorts aanwijzingen dat de 'controle' die op 4 januari 2001 plaatsvond een strafvorderlijk doel had. (naam A) heeft immers (onder andere op de zitting) verklaard dat hij op 4 januari 2001 aan (naam B) heeft doorgegeven dat hij (naam medeverdachte) de seksclub '(naam seksclub)' zag binnengaan en dat zich een 15-jarig meisje in die club bevond. De reden dat (naam A) die informatie aan (naam B) gaf (en niet aan iemand die werkzaam was voor de Vreemdelingendienst) was, zo heeft (naam A) op de zitting van 4 mei 2001 verklaard, dat (naam B) werkte voor het BOKO-team. De inval vond ook op die dag plaats en niet eerder, hoewel ook toen zodanige informatie voorhanden was dat op grond van de Vreemdelingenwet binnengetreden had kunnen worden. Het dagjournaal van het BOKO-team van 4 januari 2001 vermeldt bovendien: '(..) Via een informant is bij (naam B) de informatie gekomen dat zich twee Tsjechische prostituees bevinden in een bordeel in Emmen. Aldaar worden zij onder dwang door een Tsjechische pooier aan werk gezet. (..)Conclusie is dat het BOKO-team op de hoogte is van een strafbaar feit contra artikel 250a Strafrecht. Dat betekent per definitie aanhouden.(..). Voor vanavond, donderdag 4 januari 2001, zorgt de Vreemdelingendienst voor een machtiging binnentreden en voert een controle in het kader van de Vreemdelingenwet uit. Omdat (naam verdachte) en/of (naam medeverdachte) aanwezig zijn ondersteunt het BOKO-team deze actie.' Ook bleek naar aanleiding van een door de verdediging gestelde vraag dat bij de 'controle' slechts één persoon aanwezig was die op dat moment voor de Vreemdelingendienst werkzaam was en dat er acht of negen mensen waren die op dat moment voor het BOKO-team werkten. Op de zitting van 4 mei 2001 heeft de rechtbank verschillende getuigen de vraag gesteld of de controle op 4 januari 2001 niet mede een strafvorderlijk doel had. De getuigen hebben die vraag ontkennend beantwoord. Zowel (naam D) als (naam E) hebben op de zitting van 4 mei 2001 verklaard niet op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van (naam medeverdachte) en/of (naam verdachte) in '(naam seksclub)'. Beiden hebben op de zitting verklaard dat (naam B) niet de namen van (naam medeverdachte) of (naam verdachte) heeft genoemd. Dat de namen in het BOKO-journaal terecht zijn gekomen, was volgens (naam E) omdat deze namen in het profiel pasten. Hij zou niet zeker hebben geweten dat het om (naam verdachte) of (naam medeverdachte) ging; er zou slechts sprake zijn geweest van een vermoeden. Op de vraag of een vermoeden niet voldoende was voor strafvorderlijk optreden, antwoordde (naam E) dat de aanwezige man elke Tsjechische man had kunnen zijn. (naam B) verklaarde ter terechtzitting dat hij op 4 januari 2001 aan (naam E) en (naam D) wél de namen van (naam verdachte) en (naam medeverdachte) had doorgegeven. De rechtbank heeft op grond van het bovenstaande het sterke vermoeden dat (naam E) en (naam D) wel geïnformeerd waren over de aanwezigheid van (naam medeverdachte) en/of (naam verdachte) in '(naam seksclub)' op 4 januari 2001 en dus dat ook hier bewust informatie werd achtergehouden, dan wel verkeerde informatie werd verstrekt. Oordeel van de rechtbank Het is, gelet op de belangen van de verdediging en de eigen toetsingstaak, noodzakelijk dat hetgeen in het voorbereidend onderzoek heeft plaatsgevonden inzichtelijk en controleerbaar is. Zeker is dat in het dossier geen melding is gemaakt van het feit dat (naam A) geobserveerd heeft, terwijl dat wel had moeten gebeuren. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze informatie bewust is achtergehouden en achtte het noodzakelijk te weten waarom. De rechtbank heeft verder het vermoeden dat omtrent de aanleiding van de 'controle' op 4 januari 2001 in het dossier bewust informatie is weggelaten. De rechtbank heeft getracht op de zitting van 4 mei 2001 alsnog de juiste informatie te krijgen en/of de achtergehouden informatie te achterhalen. De rechtbank is daar niet in geslaagd omdat één van de opgeroepen opsporingsambtenaren aan de oproep geen gehoor heeft gegeven en een aantal wel verschenen opsporingsambtenaren ter terechtzitting waarschijnlijk bewust informatie heeft achtergehouden of verkeerde informatie heeft verstrekt. De rechtbank acht het voorts zorgwekkend dat door het openbaar ministerie noch op de zitting van 11 april 2001, noch op de zitting van 4 mei 2001 opmerkingen zijn gemaakt met betrekking tot het weglaten van informatie en/of het verkeerd voorlichten van de rechtbank en verdediging. Dit acht de rechtbank zorgwekkend omdat de officier van justitie de leiding heeft over het opsporingsonderzoek en als zodanig de eerst verantwoordelijke is voor een inzichtelijk en controleerbaar opsporingsonderzoek. De rechtbank wijst er op dat zij in het algemeen haar beslissingen (voor een gedeelte) baseert op de informatie die afkomstig is van opsporingsambtenaren en dat het dus van groot belang is dat die informatie waarheidsgetrouw en volledig is. Daar waar dat niet het geval is wordt de kans aanzienlijk dat onschuldigen worden veroordeeld en/of in het vooronderzoek inbreuken worden gemaakt op grondrechten van anderen zonder dat dit ooit bekend wordt of getoetst kan worden. De rechtbank is van oordeel dat het belang van waarheidsgetrouwe en volledige informatie in deze zaak tot en met de terechtzitting van 4 mei 2001 is miskend. Niet alleen door (een aantal van) de als getuige opgeroepen opsporingsambtenaren, maar ook door het openbaar ministerie, die op geen wijze blijk heeft gegeven van corrigerend optreden op dit punt. Het tot en met de terechtzitting van 4 mei 2001 onjuist en onvolledig informeren van rechtbank en verdediging door opsporingsfunctionarissen en het niet corrigerend optreden van het openbaar ministerie op dit punt acht de rechtbank - niettegenstaande het maatschappelijk belang dat gemoeid is met de vervolging van ernstige delicten als waarvan in deze zaak sprake is - zozeer in strijd met de beginselen van een goede procesorde dat hierop geen andere sanctie dan de zwaarste past. De rechtbank zal derhalve de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging. BENADEELDE PARTIJEN (namen benadeelde partijen) Nu de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging, komt zij aan de inhoudelijke beoordeling van de civiele vorderingen niet toe. De rechtbank zal de civiele vorderingen derhalve niet-ontvankeljk verklaren. DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging; heft op het bevel tot voorlopige hechtenis en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte; bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vordering en dat zij hun vordering alleen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Dit vonnis is gewezen door mr E. van der Herberg, voorzitter, en mrs. J.D. den Hartog en G. Kaaij, rechters, in tegenwoordigheid van mr A.S. Vreugdenhil, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 18 mei 2001, zijnde mrs. Van der Herberg en Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn te ondertekenen.-