Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1735

Datum uitspraak2001-05-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11.006163/99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 11.006163/99 datum uitspraak : 17 mei 2001. Strafvonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. 1. Onderzoek van de zaak. In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats], [straat], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Dordtse Poorten" te Dordrecht, heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht het navolgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 3 mei 2001 op de grondslag van de tenlastelegging. Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door de verdachte en zijn raadsman mr. R.S. Knegtmans, advocaat te Dordrecht. 2. De tenlastelegging. Aan verdachte is ten laste gelegd, hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd. 3. De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte hij op of omstreeks 12 december 1999 te [plaatsnaam] opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een (grote, zware) steen (van ongeveer 70 centimeter lengte, 5 centimeter dik en ongeveer 15 centimeter breed,) geslagen tegen het hoofd van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezen-verklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter te-rechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 4. De bewijsmiddelen. De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewe-zen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften slechts in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 5. Nadere bewijsoverweging. Verdachte heeft bewust met een steen van circa 70 centimeter lang, 5 centimeter dik en 15 centimeter breed tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen. Verdachte moet hebben beseft dat het slaan met een dergelijke steen tegen het hoofd van een mens de dood tot gevolg kan hebben. Nu verdachte desondanks met de voornoemde steen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanvaard en op de koop toe genomen, zodat hij in die zin zijn opzet heeft gericht op het van het leven beroven van het slachtoffer. 6. De benoeming van het feit. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op: (primair) DOODSLAG, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. 7. De strafbaarheid van verdachte. Omtrent verdachte is op 1 augustus 2000 gerapporteerd door psychiater dr. B.A. Blansjaar, op 3 september 2000 door psycholoog drs. W. van Goch, onder supervisie van de ressortpsycholoog drs. A.J. Verheugt, alsmede op 18 april 2001 door J.H. Scheffer, zenuwarts en F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog bij de Psychiatrische Observatiekliniek Pieter Baan Centrum te Utrecht. De deskundigen komen tot de conclusie dat het bewezen verklaarde feit, wegens de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van verdachtes geestvermogens, hem in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundigen, gelet op de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen en voorts op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Dit betekent dat het bewezen verklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Namens verdachte heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer danwel noodweerexces en heeft hij ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen met een steen, omdat er voor hem sprake was van een acute bedreiging door het slachtoffer. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte door het slachtoffer of door een ander is aangerand voordat hij het bewezen verklaarde feit beging. Uit niets is gebleken dat het slachtoffer of een ander een gedraging heeft gesteld die kan worden beschouwd als een feitelijke aantasting van verdachtes lijf, eerbaarheid of goed, noch van een gedraging die een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aantasting oplevert. Mede gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweerexces nu uit niets is gebleken dat de verdachte door een aanranding door het slachtoffer of een ander verkeerde in een hevige gemoedsbeweging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken, die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar voor het door hem gepleegde feit. 8. De straf en maatregel. 8.1 De vordering van de officier van justitie. De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit bewezen en heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, met bevel tot verpleging van overheidswege. 8.2 De verdediging. Naast het hiervoor besproken verweer heeft de raadsman een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd. 8.3 De door de rechtbank op te leggen straf en maatregel. De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft het slachtoffer met een grote zware steen tegen het hoofd geslagen. Als gevolg hiervan is het slachtoffer overleden. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Zij worden als schokkend ervaren en hebben een enorme impact op de nabestaanden. Hierop dient dan ook gereageerd te worden met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur. Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken uit het onder-zoek ter terechtzitting, met name uit de deskundigenrapportages en diverse voorlichtingsrapporten van de reclassering. Zoals gesteld acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister is de verdachte reeds meermalen door de strafrechter veroordeeld, voornamelijk ter zake van geweldsdelicten. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden. Voornoemde deskundigen hebben in hun rapportages tevens een advies uitgebracht met betrekking tot de afdoening van deze zaak. De psychiater dr. B.A. Blansjaar heeft onder meer -zakelijk weerge-geven- het volgende gerapporteerd: "Bij psychiatrisch onderzoek blijken duidelijke aanwijzingen voor een ernstige verslaving aan psycho-actieve middelen, ten tijde van het delict met name aan cocaïne, en voor zowel een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit als een anti-sociale persoonlijkheidsstructuur. De kans op herhaling van soortgelijke en andere delicten moet als sterk verhoogd worden beschouwd. De meest geschikte maatregel om te trachten deze herhalingskans te verlagen is naar het oordeel van rapporteur een ter beschikkingstelling met voorwaarden, met name de voorwaarde dat betrokkene een behandelingsprogramma voltooit op aanwijzing van een met het toezicht belaste reclasseringswerker vanuit de verslavingszorg. Een dergelijke behandeling zou bij voorkeur aan moeten vangen met een klinische of dagklinische fase en moeten worden gevolgd door een langdurige ambulante behandeling met strikte controle op drugsmisbruik. Bij het voortijdig afbreken van een dergelijk behandelingsprogramma is dwangverpleging aangewezen". Psycholoog drs. W. van Goch heeft onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende gerapporteerd: "Er is sprake van een langdurig problematische ontwikkeling bij verdachte. Reeds vanaf de vroege kindertijd is er sprake van gedragsproblemen, concentratiezwakte en een moeizame ontwikkeling in de relationele sfeer. Verdachte stelt hoge eisen aan zichzelf en de mensen om hem heen. Hoewel hij vooral bij aanvang aan deze eisen kan en wil voldoen, reageert hij heftig op teleurstellingen en krenkingen. Wanneer zaken niet lopen, zoals hij wenst, heeft hij grote moeite om dit uit te spreken of op te lossen. Hij is dan geneigd met neerslachtige gedachten en gevoelens te reageren. Dit zijn tevens perioden, waarin hij snel grijpt naar middelen, in het bijzonder naar cocaïne. Als gevolg van het gebruik is verdachte bekend met een sterke vermindering van remmingen in de agressieve sfeer. In een dergelijke toestand kunnen schijnbaar kleine krenkingen of teleurstellingen een grote agressie in verdachte losmaken. De kans op herhaling van een agressief incident, zoals dit ten laste wordt gelegd, wordt, gezien de persoonlijkheid van verdachte, eerdere veroordelingen en de geringe mate van effect van eerdere, vrijwillige hulpverlening, groot geacht. De veiligheid voor anderen is dan ook in gevaar, wanneer er geen langdurige behandeling plaatsvindt van de persoonlijkheid van verdachte en zijn daaruit voortkomende verslaving. Verdachte heeft in het verleden reeds diverse vormen van vrijwillige hulpverlening aangevangen. Deze zijn echter zonder langdurig succes gebleven omdat verdachte de hulpverlening staakte bij terugval in het oude gedrag. Verdachte geeft echter aan, dat hij wel zeer bereid is om opnieuw in behandeling te gaan voor zijn problemen. Gezien de ervaringen in het verleden en vooral de reactie van verdachte op een terugval in de behandeling, is dwang in de vorm van een TBS met voorwaarden tot intensieve behandeling hierbij geboden. Bij frequente terugval of onttrekking aan behandeling is een inzet tot dwangverpleging niet langer afwendbaar". Voornoemde deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende gerapporteerd: "Bij betrokkene was vanaf de geboorte sprake van een hyperkinetisch syndroom, aandachtstekort(stoornis) met hyperactiviteit ('ADHD'). Deze aandoening werd evenwel niet onderkend, waardoor betrokkene een ontwikkeling doormaakte die, naast zelfmedicatie met drugs, in het bijzonder cocaïne, ertoe leidde dat er thans bij hem sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en antisociale trekken. Deze stoornis, in het bijzonder de ermee gepaard gaande impulsiviteit, heeft bij het tenlastegelegde -indien bewezen- een belangrijke rol gespeeld. Betrokkenes primaire stoornis, het hyperkinetisch syndroom, werd eerst anderhalf jaar geleden in De Waag onderkend en betrokkene werd daar op adequate medicatie, Ritalin, ingesteld, hetgeen een gunstig effect heeft. Dit effect is evenwel nog slechts van korte duur en het effect daarvan op betrokkenes persoonlijkheidsstoornis is, hoewel zeker aanwezig, nog beperkt. De kans dat betrokkene, in weerwil van zichzelf en het inmiddels verworven inzicht, op momenten waarop hij in een crisis geraakt en -bijvoorbeeld- zijn toevlucht neemt tot drug- c.q. cocaïnegebruik tot een agressieve recidive komt is zeker aanwezig. Recidive van een impulsief c.q. reactief feit is overigens, zij het in mindere mate, ook zonder druggebruik, alleszins denkbaar. Om deze redenen adviseren wij betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen. Een behandeling in een meer vrijblijvend karakter als de terbeschikkingstelling met voorwaarden is ons inziens niet haalbaar. Immers de (persoonlijkheids)problematiek is van een zodanige aard dat het beginnend zelfinzicht daar niet tegen is opgewassen en dat het aannemelijk is dat betrokkene -bij wie, ter voorkoming van recidive, behandeling noodzakelijk is- in een behandelsetting waar hij op basis van eigen gemotiveerdheid zou verblijven op momenten waarop het moeilijk krijgt -bijvoorbeeld wanneer hij depressief wordt- zich aan die behandeling zou onttrekken". De rechtbank vindt in de inhoud van de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitge-bracht, alsmede in de ernst van het begane feit, aanleiding te gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met name nu zij van oordeel is dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Voorts zal de rechtbank bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist. De rechtbank is -met name op grond van het meest recent opgemaakte rapport, in casu van het Pieter Baan Centrum- van oordeel dat sprake is van een dusdanig gevaar voor recidive dat niet volstaan kan worden met een TBS met voorwaarden, aange-zien dit onvoldoende waarborgen biedt ingeval de ter beschikking gestelde zich niet aan de voorwaarden houdt of zich aan een behandeling of het innemen van medicatie ont-trekt. 9. De toegepaste wetsartikelen. De opgelegde straf en maatregel berusten, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 37, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht. 10. DE BESLISSING. De rechtbank beslist als volgt: Zij verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder 3. omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is ver-klaard en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 6. vermelde strafbare feit. Zij verklaart verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde feit en veroordeelt hem tot EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN ZES JAREN. Zij bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Zij gelast de TERBESCHIKKINGSTELLING van verdachte met bevel tot VERPLEGING VAN OVERHEIDSWEGE. Dit vonnis is gewezen door mrs. H.A.C. Smid, voorzitter, S.R.B. Walther en C.B.M. Bruens, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier, en is uitge-sproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 17 mei 2001. Door afwezigheid is mr. S.R.B. Walther voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.