Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1910

Datum uitspraak2001-04-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/8116, 99/8117
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verblijfsvergunning onbepaalde tijd / overgangsrecht. Afghaanse eisers is op grond van artikel 13a Vw een vtv zonder beperkingen verleend, naar de rechtbank begrijpt geldig tot respectievelijk 13 en 14 februari 2002. Verweerder stelt dat eisers geen belang meer hebben bij doorprocederen over de vraag of zij als vluchteling toegelaten hadden moeten wortden in verband met de omzetting van de vtv's verleend op grond van de oude Vw in verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw 2000 bij inwerkingtreding van de Vw 2000. De vtv zonder beperkingen op grond van de Vw wordt van rechtswege omgezet in de vtv als bedoeld in artikel 33 Vw 2000, wanneer de grond voor vtv-verlening asielgerelateerd was, en omgezet in de vtv als bedoeld in artikel 20 Vw 2000 in de overige (reguliere) gevallen. Uit artikel 29.1 Vw 2000 volgt welke gronden voor toelating asielgerelateerd waren. De op grond van artikel 13a Vw verleende vtv wordt met ingang van 1 april 2001 van rechtswege aangemerkt als een vtv asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw 2000. Indien de ex-tunctoetsing van de in beroep bestreden niet-inwilliging van de aanvragen om toelating als vluchteling tot het oordeel zou leiden dat eisers voor 1 april 2001 als vluchteling toegelaten hadden moeten zijn, kan dat, gezien artikel 115.7 Vw 2000, nimmer tot een sterkere vtv dan die van artikel 33 leiden. Daarom hebben eisers, behoudens relevante bijzondere omstandigheden die niet zijn aangevoerd, geen rechtens te honoreren belang bij de beoordeling van hun beroep. Niet-ontvankelijk.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage Zitting houdende te Arnhem Vreemdelingenkamer Registratienummer: 99/8116 en 99/8117 Datum uitspraak: 25 april 2001 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de zaak van A, geboren op [...] 1966, en B, geboren op [...] 1975, van Afghaanse nationaliteit, eisers, gemachtigde mr. A.J. van Duijne Strobosch, tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), verweerder, gemachtigde drs. F.A.M. Wuijts. Het procesverloop Op 13 respectievelijk 14 februari 1998 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikkingen van 3 november 1998, bekendgemaakt op 17 december 1998, heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd en aan eisers voorwaardelijke vergunningen tot verblijf (vvtv) verleend met ingang van 13 respectievelijk 14 februari 1998. Eisers hebben bij bezwaarschrift van 12 januari 1999 bezwaar gemaakt tegen de niet-inwilliging van hun aanvragen. Bij beschikkingen van 30 augustus 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschriften van 23 september 1999 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikkingen. Openbare behandeling van de gevoegde beroepen heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 maart 2001. Eisers zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting is gevraagd toe te lichten of artikel 20 dan wel artikel 33 van de Vw 2000 de grondslag is voor de in artikel 115, vierde lid, van de Vw 2000 bedoelde verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Op verzoek van drs. Wuijts heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en hem een termijn van twee weken gegeven voor een schriftelijke toelichting. Deze termijn is nadien op verzoek verlengd tot 2 april 2001. Bij brief van 2 april 2001 heeft drs. Wuijts de gevraagde toelichting gegeven en toestemming gegeven verder onderzoek ter zitting achterwege te laten. Bij brief van 4 april 2001 heeft mr. Van Duijne Strobosch geantwoord tot referte en ook toestemming gegeven om verder onderzoek ter zitting achterwege te laten. De vaststaande feiten 1. Nadat eisers gedurende drie achtereenvolgende jaren in Nederland hun hoofdverblijf hebben gehad op grond van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, is hen op grond van artikel 13A van de Vreemdelingenwet zoals die gold tot 1 april 2001 een vergunning tot verblijf zonder beperkingen verleend, naar de rechtbank begrijpt geldig tot 13 respectievelijk 14 februari 2002. De standpunten van partijen 2. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eisers in verband met de omzetting van de aan hen op grond van de oude Vreemdelingenwet verleende vergunningen tot verblijf bij de inwerkingtreding van de Vw 2000 in verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000 geen belang meer hebben bij doorprocederen over de vraag of zij als vluchteling toegelaten hadden moeten zijn. 3. Eisers hebben hun beroep gehandhaafd onder verwijzing naar de ex tunc toetsing in beroep, het artikel van B.K. Olivier in NAV 2001 nr. 2 en het openhouden van de mogelijkheid te procederen voor internationale gerechten, omdat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan de door de man ondergane martelingen. De beoordeling 4. Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000; Stb. 2000, 495, zoals gewijzigd bij de Wet van 22 maart 2001, Stb. 2001 nr. 141) in werking getreden (KB van 20 maart 2001, Stb. 2001, 144 en van 22 maart 2001, Stb. 2001, 142) en de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40, zoals nadien gewijzigd, hierna aangeduid als de Vw) ingetrokken. 5. Uit de intrekking van de Vreemdelingenwet volgt, dat artikel 33a van die wet na 1 april 2001 niet langer de rechtsgrondslag is voor de behandeling van beroepen tegen besluiten op grond van die wet. Er is geen overgangsrecht dat bepaalt dat het oude recht van toepassing blijft op de behandeling van beroepen tegen beschikkingen op grond van de oude wet. Na 1 april 2001 kan de rechtsgrondslag voor het in afwijking van artikel 8:7 van de Awb (verder) behandelen van beroepen door de rechtbank te 's-Gravenhage en haar nevenzittingsplaatsen slechts gelegen zijn in artikel 71, eerste lid, van de Vw 2000, dat identiek is aan het ingetrokken artikel. 6. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de beschikkingen van 30 augustus 1999 in rechte stand kunnen houden. Behoudens eventuele toepassing van artikel 83 van de Vw 2000 zal getoetst worden aan het ten tijde van de beschikkingen geldende recht 7. De rechtsstrijd in beroep is na de verlening van vergunningen tot verblijf zonder beperkingen beperkt tot de vraag of eisers vluchteling zijn in de zin van het verdrag en als zodanig toegelaten hadden moeten zijn op grond van artikel 15 van de Vw. 8. In artikel 115, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald: "Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldige verblijfstitel wordt op dat tijdstip met inachtneming van het tweede tot en met zevende lid van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning op grond van deze wet." In het vierde lid is bepaald: "Een vergunning tot verblijf zonder beperkingen wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd." In het zevende lid is bepaald: "Een toelating als vluchteling wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33." 9. De Vreemdelingenwet 2000 kent twee verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd: de reguliere vergunning als bedoeld in artikel 20 en de asielvergunning als bedoeld in artikel 33. In de leden 2, 3 en 5 tot en met 7 van artikel 115 is steeds bepaald welke verblijfsvergunning onder de Vw 2000 is bedoeld. In het vierde lid ontbreekt de verwijzing naar artikel 20 en/of 33. 10. In de memorie van toelichting (TK 26732, nr. 3) is vermeld (p. 93), dat er geen verschil in rechtsgevolgen bestaat tussen de vergunning als bedoeld in artikel 20 en die als bedoeld in artikel 33. Dat is onjuist, omdat de vergunning als bedoeld in artikel 33 aanspraak geeft op een reisdocument voor vluchtelingen op grond van artikel 11, eerste lid, van de Paspoortwet (zoals deze luidt na de wijziging bij Rijkswet van 8 maart 2001, Stb 2001 nr. 132, in werking getreden op 1 april 2001 o.g.v. het besluit van 19 maart 2001, Stb 2001, nr. 147) en de vergunning als bedoeld in artikel 20 slechts op een reisdocument voor vreemdelingen indien is voldaan aan de in artikel 14 van de Paspoortwet gestelde voorwaarde. 11. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 26732 nr. 7. p. 227) is vermeld, dat de omzetting van de verblijfstitels van rechtswege plaatsvindt, doch dat wel afzonderlijke handelingen nodig zijn voor het omwisselen van de documenten waaruit de vergunning blijkt. Daarvan is opgemerkt, dat het moment en de wijze van omwisseling in februari 2000 nog voorwerp van studie was. 12. In artikel 9 van de Vw 2000 is bepaald, dat aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft een document volgens het door de Minister vastgestelde model wordt verstrekt. In artikel 3.1, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna VV 2000) is bepaald, dat aan de vreemdeling die in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 20 document II van het model dat als bijlage 7b bij het VV 2000 is gevoegd, zal worden uitgereikt, en aan de vreemdeling die in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 33 document IV van het model dat als bijlage 7d bij het VV 2000 is gevoegd. 13. Aangezien in de Vreemdelingenwet 2000 (en de daarop gebaseerde regelgeving) een consequent onderscheid is aangebracht tussen de reguliere en de asielvergunning, bevat het vierde lid van artikel 115 een leemte. Gezien het in het eerste lid van artikel 115 neergelegde uitgangspunt dat alle oude verblijfstitels omgezet worden in een verblijfsvergunning op grond van de Vw 2000 zal door uitleg bepaald moeten worden in welke verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd de onder de oude wet verleende vergunning tot verblijf zonder beperkingen van rechtswege wordt omgezet. 14. Uit de memorie van toelichting (p. 92-93) kan worden afgeleid, dat de verwijzing naar de artikelen 20 en/of 33 in het vierde lid ontbreekt, omdat een vergunning tot verblijf zonder beperkingen onder de oude Vreemdelingenwet zowel verleend kan zijn op een reguliere als op een asielgerelateerde grond. Daarom ligt het voor de hand het vierde lid aldus uit te leggen, dat afhankelijk van de grond voor verlening van de vergunning tot verblijf zonder beperkingen op grond van de oude wet, de vergunning van rechtswege wordt omgezet in de vergunning als bedoeld in artikel 33 wanneer die grond asielgerelateerd is geweest, en in de vergunning als bedoeld in artikel 20 in de overige (reguliere) gevallen. Uit artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 volgt welke gronden voor toelating van rechtswege meebrengen dat de vergunning tot verblijf wordt omgezet in de vergunning als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000. 15. Voornoemde uitleg sluit overigens ook aan bij het standpunt van verweerder. In onderdeel B1/5.1.2, onder c, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is geschreven dat de vergunning tot verblijf zonder beperking op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet (oud) wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet 2000. Dit onderdeel maakt deel uit van het reguliere deel van de Vc 2000. Onderdeel C7/32/2.2. onder c. van de Vc 2000 luidt: "Een vergunning tot verblijf zonder beperkingen wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vreemdelingenwet (artikel 115, vierde lid, Vreemdelingenwet)." Deze bepaling staat in het asieldeel van de Vc 2000 Drs. Wuijts heeft namens verweerder in zijn brief van 2 april 2001 geschreven: "Inmiddels heb ik van cliënt begrepen dat op het moment dat een vreemdeling zijn huidig document inwisselt voor een nieuw document, hij ofwel een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd regulier ofwel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel krijgt. In hoofdstuk C7.32.2.2 van de Vc 2000 wordt gesteld dat (…) Nu de betrokkenen een vergunning zonder beperking hebben verkregen na drie jaar in het bezit te zijn geweest van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf is deze vergunning zonder beperking aan te merken als een asielgerelateerde vergunning en zal dus een document worden verstrekt waaruit blijkt dat de betrokkenen in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw." 16. Uit de vastgestelde feiten volgt, dat eisers op 1 april 2001 in het bezit waren van geldige vergunningen tot verblijf zonder beperkingen, die zijn verleend op asielgerelateerde gronden. De in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 genoemde toelatingsgrond is immers gelijk aan de in artikel 12b van de oude wet neergelegde grond voor verlening van een vvtv. Bovendien zijn eisers drie jaar in het bezit geweest van een vvtv. Met ingang van 1 april 2001 worden deze vergunningen tot verblijf derhalve aangemerkt als verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000. 17. Indien de ex tunc toetsing van de in beroep bestreden beschikkingen tot het oordeel zou leiden, dat eisers voor 1 april 2001 als vluchteling toegelaten hadden moeten zijn, kan dat, gezien artikel 115, zevende lid, van de Vw 2000 na 1 april 2001 nimmer tot een sterkere verblijfsvergunning dan die van artikel 33 leiden. Daarom hebben eisers, behoudens relevante bijzondere omstandigheden die niet zijn aangevoerd, geen rechtens te honoreren belang bij de beoordeling van hun beroepen. Hun beroepen zullen daarom niet-ontvankelijk verklaard worden. 18. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. De beslissing De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2001 in tegenwoordigheid van mr. L.M. van den Berg als griffier. de griffier de rechter Tegen deze uitspraak staat geen (gewoon) rechtsmiddel open. Afschrift verzonden: 25 april 2001