Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1970

Datum uitspraak2001-06-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers00/00665
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 00/00665 1 juni 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak d.d. 3 augustus 2000 van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Heerenveen (hierna: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelasting wegens genot krachtens zakelijk recht voor het jaar 2000. 1. Ontstaan en loop van het geding. De onderhavige aanslagen betreffen de onroerende zaken a-wijk 6, 6A, 6B, 8, 8A, 10 en 10A te Z en zijn verenigd op één aanslagbiljet. Na bezwaar heeft het hoofd de aanslagen bij de bestreden uitspraak ten dele gehandhaafd en ten dele verlaagd. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Op 22 december 2000 is ter griffie van het hof een verweerschrift van het hoofd ontvangen. Op 16 februari 2001 is ter griffie van het hof een brief met bijlagen van belanghebbende ontvangen. Afschrift hiervan is door de griffier naar het hoofd gezonden. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 26 februari 2001, gehouden te Leeuwarden. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende en diens gemachtigde A, alsmede B en C namens het hoofd. Het gerechtshof heeft op 12 maart 2001 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn op 23 maart 2001 per aangetekende post aan partijen verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Op 2 april 2001 is bij het gerechtshof een brief van belanghebbende binnengekomen waarin belanghebbende verzoekt om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het door belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 24 april 2001 voldaan. 2. De feiten. Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast: 2.1. Belanghebbende heeft bij notariële akte van 30 juli 1999 de panden a-wijk 6, 6A, 6B, 8, 8A, 10, en 10A te Z gekocht voor in totaal f 776.250,--. In artikel 7 van deze akte wordt melding gemaakt van mogelijke bodemverontreiniging en van een rapport van september 1991 van Ingenieursbureau D B.V. ter zake. Dit rapport is door belanghebbende overgelegd bij brief van 15 februari 2001. 2.2. De heffingsmaatstaven van de panden bij de aanslagen, de uitspraak op bezwaar, respectievelijk de getaxeerde waarden volgens de KAFI naar aanleiding van het beroep zijn als volgt: nummer aanslag naar na bezwaar taxatie KAFI 6 f 394.000,-- f 281.000,-- f 291.000,-- 6A f 75.000,-- f 75.000,-- f 78.000,-- 6B f 75.000,-- f 75.000,-- f 78.000,-- 8 f 382.000,-- f 236.000,-- f 255.000,-- 8A f 315.000,-- f 235.000,-- f 242.000,-- 10 f 225.000,-- f 150.000,-- f 150.000,-- 10A f 230.000,-- f 155.000,-- f 150.000,-- 2.3. De onderhavige aanslagen zijn verenigd op één aanslagbiljet met dagtekening 29 februari 2000. Bij brief van 11 april 2000 heeft belanghebbende verzocht nieuwe waarden voor de panden vast te stellen. Het hoofd heeft dit verzoek opgevat als een bezwaarschrift. Het hoofd heeft geen nieuwe WOZ-beschikkingen genomen, maar wel in het kader van de uitspraak op het bezwaarschrift de waarden van de panden inhoudelijk beoordeeld. 3. Het geschil In geschil is het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre de waarden van de panden verder moeten worden verlaagd dan het hoofd reeds bij de uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. Belanghebbende is van mening dat de in de uitspraak genoemde waarden te hoog zijn. Het hoofd persisteert bij die waarden. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1. De gang van zaken als omschreven in 2.3 is in strijd met artikel 26 van de Wet waardering onroerende zaken. Om redenen van proceseconomie zal het hof hier geen gevolgen aan verbinden en in deze procedure ook de waarden van de panden als onderwerp van het geschil aanvaarden. 4.2. De KAFI heeft terzake van zijn taxaties, zoals genoemd onder 2.2, uitvoerige taxatierapporten opgemaakt. Hierin is rekening gehouden met mogelijke bodemverontreiniging. Conform de Verordening onroerende zaakbelastingen 2000 van de gemeente Heerenveen (: de Verordening) is uitgegaan van de waardepeildatum 1 januari 1994. 4.3. Belanghebbende heeft ter zitting een aantal huurovereenkomsten in kopie overgelegd. Deze huurovereenkomsten dateren van respectievelijk 1982, 1989, 1998, 1998, nogmaals 1998 en 2000. Deze huurovereenkomsten werpen onvoldoende licht op de waarde van de panden op de peildatum om aan de taxatierapporten af te doen. Datzelfde geldt voor de onder 2.1 genoemde akte. 4.4. Het hof zal derhalve uitgaan van de in de taxatierapporten van de KAFI genoemde waarden. Deze zijn wat betreft de nummers 6, 6A, 6B, 8 en 8A hoger dan de door het hoofd bij de uitspraak op bezwaar gehanteerde waarden en voor nummer 10 gelijk. Ten aanzien van deze panden is het beroep derhalve ongegrond. Ten aanzien van nummer 10A is de waarde volgens de KAFI lager dan volgens de uitspraak op bezwaar. Ten aanzien van dit nummer is het beroep dus gegrond en zal de waarde alsnog bepaald worden op f 150.000,--. 4.5. Gelet op het voorgaande moet worden beslist als hierna vermeld. 5. De proceskosten Het hof acht termen aanwezig het hoofd te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal f 710,-- maal wegingsfactor 1 ofwel f 1.420,--. 6. De beslissing Het hof verklaart het beroep gegrond voor zover dit het pand a-wijk 10A betreft, vernietigt de uitspraak voor zover deze dit pand betreft en bepaalt de heffingsmaatstaf van dit pand op f 150.000,--, gelast dat het hoofd aan belanghebbende vergoedt het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van f 60,--, veroordeelt het hoofd in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 1.420,-- en wijst de gemeente Heerenveen aan als rechtspersoon die de kosten moet vergoeden; en verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de overige panden. Gedaan op 1 juni 2001 door mr J. Huiskes, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van M. Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2001 te Leeuwarden en ondertekend door voornoemde raadsheer en griffier. Op 6 juni 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.