Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2080

Datum uitspraak2001-04-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/02985
Statusgepubliceerd


Uitspraak

HR Gerechtshof Arnhem derde meervoudige belastingkamer nummer 98/02985 U i t s p r a a k op het beroep van X BV te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar van de gemeente Harderwijk (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1997 opgelegde, met andere aanslagen op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerende-zaakbelasting ter zake van het genot krachtens eigendom van de onroerende zaken a-weg 1, 2, 3 en b-weg 1 te Z. 1. Aanslagen en bezwaar 1.1. Het aanslagbiljet is gedagtekend 31 mei 1997 en genummerd 1. De aanslagen belopen gezamenlijk een bedrag van f 16.672,-. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak van 18 juni 1998 de aanslagen gehandhaafd. 2. Geding voor het Hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 22 juli 1998 en aangevuld op 13 november 1998. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 26 mei 1999 door de zesde enkelvoudige belastingkamer van het Hof. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Ambtenaar. 2.4. Na de mondelinge behandeling heeft het lid van de enkelvoudige belastingkamer de zaak verwezen naar de meervoudige belastingkamer. 2.5. Na deze verwijzing heeft met partijen een briefwisseling plaatsgevonden naar aanleiding van door het Hof bij de Ambtenaar ingewonnen schriftelijke inlichtingen. Op deze briefwisseling zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2° , en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast. 2.6. Partijen hebben er daarna mee ingestemd dat het Hof uitspraak doet zonder verdere mondelinge behandeling van de zaak. 3. De vaststaande feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussenpartijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast. 3.1. Belanghebbende is eigenaresse van voornoemde onroerende zaken te Z. De onroerende zaken dienen niet in hoofdzaak tot woning. 3.2. De gemeenteraad van Harderwijk heeft op 19 december 1996 de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is op de juiste wijze bekendgemaakt en per 1 januari 1997 in werking getreden. 3.3. Artikel 5, leden 1 en 2, en artikel 12, leden 1 en 3, van de Verordening luiden: Artikel 5, leden 1 en 2 Belastingtarieven 1. voor elke volle f 5.000,- van de heffingsmaatstaf bedraagt a. de gebruikersbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen f 4,45 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen f 5,31 b. de eigenarenbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen f 5,55 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen f 6,64. 2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op hele guldens. Artikel 12, leden 1 en 3 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De "Verordening onroerende zaakbelastingen" van 17 november 1994, goedgekeurd bij besluit van 23 januari 1995, kenmerk FBA95/7/U2, sindsdien gewijzigd, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997. 3.4. Artikel 6, lid 1, van de in artikel 12, lid 1, van de Verordening aangehaalde ingetrokken verordening (hierna: de vorige verordening) luidde, na wijziging, voor het jaar 1996 als volgt: Artikel 6, lid 1 Voor elke volle f 5.000,- van de waarde in het economische verkeer bedraagt a. de gebruikersbelasting f 6,45; b. de eigenarenbelasting f 8,05. 4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 4.1. Partijen houdt verdeeld of de gemeenteraad van Harderwijk bij het vaststellen van de Verordening heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 220g van de Gemeentewet door het tarief per f 5.000,- voor degene die het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van niet-woningen te stellen op f 6,64, terwijl het tarief voor het gebruik van niet-woningen is gesteld op f 5,31. 4.2. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en heeft daartoe aangevoerd: Het eigenarentarief van f 6,64 gaat uit boven 125 percent van het gebruikerstarief van f 5,31. Dat de gemeente dit verschil een te verwaarlozen verschil vindt acht zij niet relevant. Een bedrag van f 5,31 vermenigvuldigd met 1,25 leidt tot een bedrag van f 6,6375. De afronding had zodanig moeten plaatsvinden dat de tarieven binnen de wettelijke grenzen zouden zijn vastgesteld. Nu de tariefstelling niet in overeenstemming is met artikel 220g van de Gemeentewet moet de aanslagen worden vernietigd. De vernietiging betreft een totaal bedrag van f 16.672,-. 4.3. De Ambtenaar beantwoordt de vraag ontkennend en heeft het volgende aangevoerd: Het tarief van f 6,64 is tot stand gekomen door gebruik van een geautomatiseerd rekenprogramma, te weten het spreadsheet van Excel van Microsoft. Dit spreadsheet is geprogrammeerd op basis van de normaal in financieel rekenverkeer geldende regels: boven het half naar boven, een half of minder naar beneden. Dat het naar zijn mening om een te verwaarlozen verschil gaat baseert hij op het volgende. De betwiste aanslagen bedragen te zamen een bedrag van f 16.672,-. In het fictieve geval dat een tarief van f 6,6375 zou zijn gehanteerd was de aanslag uitgekomen op f 16.667,-. Een verschil van f 5,-, ofwel 0,0229 percent. Bij een tarief van f 6,63 zou de aanslag zijn uitgekomen op f 16.649,-, een verschil van f 23,- ofwel 0,14 percent. Een voorbeeld waarin de relativiteit een rol speelt is te vinden in de uitspraak van Hof Amsterdam van 11 februari 1998, nr. 97/20433 (Belastingblad 1998, blz. 376). In die uitspraak oordeelde het Hof een overschot van f 4.000,- op een begroting met een bedrag aan inkomsten van f 1.547.000,- en een bedrag aan uitgaven van f 1.543.000,- als "verwaarloosbaar klein". Daar ging het om een overschrijding van meer dan 0,2 percent. In gemeentelijke belastingverordeningen komen tarieven ter zake van tarieven en grondslagen afrondingsregels voor, zowel naar boven als naar beneden. Er geldt gemeentelijke vrijheid om afronding te plegen zolang de wetgever geen expliciete afrondingsregels voorschrijft. Hij concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak; subsidiair tot vermindering van de aanslagen tot de bedragen die zouden zijn geheven wanneer de afronding op een hele cent naar beneden zou zijn toegepast (dus tot een tarief van f 6,63), hetgeen neerkomt op een vermindering van f 16.672,- tot f 16.649,-; meer subsidiair tot vaststelling van de aanslagen tot de bedragen die zouden zijn geheven wanneer het eigenarentarief wordt toegepast uit de voordien geldende verordening, te weten f 8,05, hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van f 20.214,-. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Artikel 220g van de Gemeentewet bepaalt dat het tarief voor de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak niet uitgaat boven 125 percent van het tarief voor het gebruik van de onroerende zaak. 5.2. Het in de Verordening voor het onderhavige jaar 1997 opgenomen tarief van de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen bedraagt f 6,64. Het tarief van de gebruikersbelasting voor zodanige onroerende zaken is f 5,31. Daarmee bedraagt het tarief voor eigenaren 125,047 percent van het tarief voor gebruikers. Door deze vaststelling is de Verordening op het punt van de tariefstelling is strijd met het bepaalde in artikel 220g van de Gemeentewet. 5.3. Nu de Gemeentewet niet voorziet in enige afronding van tarieven welke kan uitkomen boven het maximaal toegestane tarief, is de Verordening op het onderhavige onderdeel onverbindend. Aan deze conclusie kan niet afdoen hetgeen de Ambtenaar daaromtrent heeft aangevoerd. 5.4. Het Hof heeft zich geplaatst gezien voor de vraag welke rechtsgevolgen aan dit oordeel moeten worden verbonden. 5.5. De Verordening is op de juiste wijze tot stand gekomen en gepubliceerd. Naar het oordeel van het Hof vloeit daaruit voort dat de Verordening slechts voor wat betreft het in 5.3. bedoelde onderdeel haar gelding heeft verloren. Een geval als bedoeld in Hoge Raad 24 december 1997, nr. 31.643, BNB 1998/68, doet zich hier niet voor. 5.6. Indien de onverbindendheid geacht moet worden niet alleen het onderhavige tariefonderdeel van de Verordening te treffen maar de Verordening in haar geheel, is ook artikel 12, eerste lid, van de Verordening, waarbij de vorige verordening (behoudens haar toepasselijkheid op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan) is ingetrokken met ingang van 1 januari 1997, onverbindend. Die verordening, met inbegrip van de daarin geregelde tarieven, zou dan voor het onderhavige jaar zijn blijven gelden. Die tarieven waren evenwel hoger dan die welke volgens de Verordening gelden en bovendien niet gedifferentieerd tussen woningen en niet-woningen. 5.7. Voorts is er geen grond om het in de Verordening neergelegde tarief voor de gebruikersbelasting op zichzelf onverbindend te achten. Herleving van het in de vorige verordening neergelegde tarief voor de eigenarenbelasting zou het ongerijmde resultaat tot gevolg hebben, dat de relatieve limiet ten opzichte van het in de Verordening neergelegde gebruikerstarief in nog sterkere mate zou worden overschreden. Dat resultaat verhindert teruggrijpen op het eigenarentarief dat volgens de vorige verordening gold. Evenmin kan worden aanvaard dat zowel het gebruikers- als het eigenarentarief van de vorige verordening zou herleven. Daarmee zou de relatieve limiet van artikel 220f van de Gemeentewet worden overschreden, daar er geen grond is om de tarieven van de belastingen voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen op zichzelf onverbindend de achten (5,55 : 4,45 = 1,247191). 5.8. Verder teruggrijpen op een oudere verordening zou leiden tot hantering van tarieven die afgestemd waren op eenheden van ¦ 3.000,- waarin de heffingsmaatstaf destijds was verdeeld. De rechter zou zich daarbij voor de vraag gesteld zien of hij die tarieven zelf met 5/3, enige andere breuk of in het geheel niet zou moeten vermenigvuldigen vooraleer ze toe te passen op maatstafeenheden van ¦ 5.000,-. Dergelijke afwegingen zouden te zeer een doorkruising betekenen van artikel 217 van de Gemeentewet, dat de vaststelling van het tarief aan de raad overlaat. Deze bevoegdheid van de raad staat er ook aan in de weg om, zoals de Ambtenaar subsidiair verdedigt, uit te gaan van een naar beneden afgerond tarief van f 6,63. 5.9. Het vorenstaande brengt mee dat voor het eigenarentarief niet kan worden teruggevallen op een eerdere verordening en mitsdien het subsidiaire en het meer subsidiaire standpunt van de Ambtenaar moet worden verworpen. 5.10. Een en ander leidt het Hof tot de conclusie dat moet worden geoordeeld dat blijkens artikel 12, eerste lid, van de Verordening de vorige verordening niet meer van kracht is en dat de aanslagen niet kunnen steunen op een verbindende tariefbepaling en bijgevolg niet in stand kunnen blijven. 6. Slotsom Het beroep van belanghebbende is gegrond 7. Proceskosten Het Hof berekent belanghebbendes proceskosten op (2,5 x f 710 x 1,5) f 2.662,50. 8. Beslissing Het Gerechtshof vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de daarbij gehandhaafde aanslagen als voormeld; gelast de Ambtenaar aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ¦ 80,- te vergoeden. veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende ten bedrage van f 2.662,50 te vergoeden door de gemeente Harderwijk. Aldus gedaan en in openbaar uitgesproken op 27 april 2001 door mr. Röben, als voorziitter, mr De Kroon en mr Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Egberts, als griffier. (J.L.M. Egberts) (J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 mei 2001 Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.