Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2139

Datum uitspraak2001-05-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers59770 / HA ZA 00-1013 VR
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE Enkelvoudige civiele kamer Zaaknr/rolnr: 59770 / HA ZA 00-1013 VR Uitspraak: 16 mei 2001 V O N N I S Versneld Regime in de zaak, aanhangig tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat mr. O.Z.K. Banki te Deventer, en 1. [gedaagde], wonende te [woonplaats], 2. het publiekrechtelijk lichaam POLITIEREGIO IJSSELLAND, gevestigd te Zwolle, 3. de buitenlandse rechtspersoon aktiengesellschaft "WINTERTHUR" SCHWEIZERISCHE VERSICHERUNG GESELLSCHAFT, gevestigd te Winterthur, Zwitserland, gedaagden, procureur mr. M.F.H.M. van Haastert. PROCESGANG De zaak is bij op 14 september 2000 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld: - een conclusie van eis van de zijde van [eiser]; - een conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagden] Ingevolge een tussenvonnis van 15 november 2000 is op 7 december 2000 een comparitie van partijen gehouden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte is op het griffiedossier vonnis bepaald. CONCLUSIES VAN PARTIJEN De vordering van [eiser] strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden zal veroordelen tot voldoening van de door [eiser] geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, des dat de ene gedaagde aan de veroordeling zal voldoen de andere gedaagden zullen zijn gekweten, met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding. Daartegen is door [gedaagden] verweer gevoerd met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen althans hem deze zal ontzeggen, met zijn veroordeling in de kosten van deze procedure. MOTIVERING 1 Vaststaande feiten Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist -mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden- het volgende vast. 1.1 Op 23 november 1998 heeft binnen de bebouwde kom van de gemeente Deventer op de kruising van de openbare wegen Onder de Linden en het Muggeplein om omstreeks 23.14 uur een botsing plaatsgevonden tussen een opvallende politieauto, merk Ford Mondeo met het kenteken [nummer], bestuurd door [gedaagde], en een auto, merk BMW 325i met het kenteken [nummer], bestuurd door [eiser]. 1.2 [gedaagde] reed over het Muggeplein, komende uit de richting van het politiebureau te Deventer en was onderweg naar een melding van een inbraak in een woning aan de Welle te Deventer. De politieauto voerde daarbij geen akoestische of optische signalen. Het Muggeplein is een eenrichtingsweg, waarbij [gedaagde] in de verboden rijrichting reed. Op de kruising met de Onder de Linden, een voorrangsweg, sloeg [gedaagde] vervolgens linksaf en reed de Onder de Linden op, waarna een aanrijding plaatsvond waarbij de politieauto aan de linkervoorzijde werd geraakt door voorzijde van [eiser]'s auto. 1.3 [eiser] is tengevolge van het ongeval bekneld geraakt en na bevrijding opgenomen in het Geertruiden Ziekenhuis te Deventer terzake van contusio thoracis, een femurfractuur rechts en een verwonding aan het neustussenschot. [eiser] is op 12 december 1998 uit het ziekenhuis ontslagen. 1.4 Ten aanzien van het genoemde ongeval is een technisch verkeersonderszoek verricht en is daarvan proces-verbaal opgemaakt en gesloten op 28 mei 1999. In dit proces-verbaal, opgemaakt door G.H. Beldman, hoofdagent van politie, en J.A.M. Broeks, brigadier van politie, beiden van de afdeling Technische Verkeers Analyse van de regiopolitie IJsselland te Raalte, staat - voor zover van belang - vermeld: "(..) Omschrijving voertuigen (..) Bij het daarnaar ingestelde onderzoek bleken de genoemde voertuigen rijtechnisch voor zover was na te gaan in voldoende staat van onderhoud te verkeren en te voldoen aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. Ook ontdekten wij geen feiten of omstandigheden die op het ontstaan van het ongeval van invloed konden zijn geweest. (..) Voor de kruising waren op het Muggeplein geen borden B6 van bijlage 1 van het RVV 1990 geplaatst ("verleen voorrang aan bestuurders op kruisende weg", t.b.v. (brom) fietsers). Ook stonden er geen haaientanden voor het kruisingsvlak. (..) Foto 21 t/m 22 Deze foto's zijn genomen op Onder de Linden, in de rijrichting van de BMW-bestuurder. (..) Van hieruit gezien kwam de Ford-politieauto van rechts. Rechts van de rijbaan bevonden zich parkeerstroken. Het is ons niet bekend of op het moment van de aanrijding voertuigen geparkeerd stonden op deze parkeerstroken. Als zich hier toen voertuigen bevonden, is het mogelijk dat deze het zicht naar rechts beperkten, waardoor de weg van rechts dan nauwelijks zichtbaar is. Foto 23 t/m 26 Deze foto's zijn genomen vanaf het Muggeplein, voor de kruising, in de richting vanwaar de BMW naderde. Tot ongeveer 8 m vanaf het kruisingsvlak werd het zicht naar links beperkt door een hek en struiken. (..) Op een afstand van meer dan 8 m heeft men dus geen zicht naar links. Op 6 à 7 m voor de kruising krijgt men zicht op het weggedeelte vanwaar de BMW naderde. (..) Het zicht is afhankelijk van het aantal voertuigen in de vakken, die zich tussen de rijbaan en het fietspad bevinden. Naarmate de kruising dichter wordt genaderd wordt het zicht naar links beperkter. Het zicht dat men heeft op 4 m voor het kruisingsvlak is (..). Als alle parkeerstroken bezet zijn met geparkeerde voertuigen, zal in dit geval een voertuig dat van links nadert, over een afstand van ongeveer van 50 m niet zichtbaar zijn. Op 2 m voor de kruising kan slechts één geparkeerde auto reeds het zicht geheel beperken in de richting vanwaar de BMW naderde. (..) Samenvatting Het ongeval is naar onze mening in eerste instantie ontstaan doordat de bestuurder van de politie-auto, komend vanuit de eenrichtingsweg, geen voorrang verleende aan de bestuurder van de BMW. Met welke snelheid de BMW-bestuurder de kruising naderde kon door ons niet worden vastgesteld. (..)" 1.5 [gedaagde] heeft op maandag 30 november 1998 als verdachte tegenover J.A.M. Broeks voornoemd onder meer het volgende verklaard: "Na de bekende "spilmelding" ben ik vanaf de binnenplaats van het politiebureau (..) weggegaan. Ik zat achter het stuur. Ik had nog geen gordel om (..). Met zulke meldingen doe ik vaak al rijdend mijn gordel om. Ik ging linksaf en reed via het eenrichtingsweggetje Muggeplein naar Onder de Linden. Ik ben linksaf gegaan omdat dit de kortste weg is naar de meldingsplaats. Ik kwam aanrijden met een snelheid van ongeveer 20 km/h en voor de laatste woning links kreeg ik zicht op de weg. Ik zag, dat ter hoogte van het monumentale muurtje, een auto naderde. Ik zag koplampen. Daarna keek ik naar rechts en zag ook koplampen ter hoogte van de eerste weg rechts. (..) Naar mijn inschatting kon ik ruim voor de auto's de weg opdraaien. Er waren geen fietsers of bromfietsers op het fietspad. Toen ik zicht kreeg naar links heb ik mijn auto laten doorrollen het fietspad over. Er stonden links wel auto's in de parkeervakken, maar ik weet niet hoeveel. Ik heb wel een auto zien aankomen van links. Ik ben gestopt voor (de haaientanden) tegen de rijbaankant. Ik kan me niet herinneren of ik de naderende auto toen nog zag toen ik stilstond. Toen trok ik op. Ik keek naar links en zag toen dat ik in een uitzichtsloze situatie zat. Ik zag een auto van links komen waarmee ik onmogelijk nog een aanrijding kon ontwijken. Ik weet niet meer of het een voertuig was of meerdere voertuigen. Ik zag, dat dit voertuig met een dermate snelheid op mij afkwam, dat remmen of ontwijken of iets anders onmogelijk was. Ik schrok enorm en direct was er de klap. (..)" 1.6 [getuige 1], mede-inzittende in de politie-auto, heeft op 24 november 1998 tegenover voornoemde G.H. Beldman en J.A.M. Broeks onder meer het navolgende verklaard: "(..) [gedaagde] [gedaagde] reed, ik zat ernaast. (..) [gedaagde] sloeg na de poort linksaf. Hij reed over het Muggeplein en sloeg rechtsaf richting Onder de Linden. Hij reed tegen het eenrichtingsverkeer in. [gedaagde] remde voor de kruising en ik keek naar rechts. Er stonden geen geparkeerde auto's. Ik had vrij zicht naar rechts. Wij hadden nauwelijks zicht naar links in verband met geparkeerde auto's. Van rechts naderde verkeer op ruime afstand. [gedaagde] is niet echt gestopt. Hij liet de auto met lage snelheid de kruising oprollen. Je moet de kruising oprijden om naar links zicht te krijgen. (..) Ik zag van links een auto naderen. Hij reed met stadslichten en met mistlichten onder de bumpers. Het leek mij, gezien het model, een BMW. Hij reed midden op de rijbaan. Ik zag op een gegeven moment vier koplampen naast elkaar. Ik vermoed daarom dat hij een voertuig had ingehaald en weer terug reed naar de rechter rijstrook. Hij kwam behoorlijk snel op ons af. De snelheid was niet te schatten, Ik schat wel boven de 80 km/h. Ik hoorde [gedaagde] zeggen: "Oh, jee". Ik weet niet of [gedaagde] nog geremd heeft. Toen volgde de klap. (..) Ik had mijn gordel niet vast. Ik had hem in de hand om hem te sluiten. Omdat [gedaagde] al reed is me dat niet gelukt (..)." 1.7 [eiser] heeft als verdachte op 8 december 1998 tegenover voornoemde G.H. Beldman en J.A.M. Broeks onder meer het navolgende verklaard: "(..) Ik ben (..) gereden over de Bokkingshang. Daar reed een BMW uit de 5-serie achter mij. Ik ging rechts de IJsselkade op. Ik heb die weg afgereden tot aan de weg van rechts, waar de politieauto uitkwam. Het uitzicht naar rechts werd beperkt door de muur. De politieauto had geen zwaailicht op. Ik heb wel geremd maar niet veel. (..) Ik heb op de Bokkingshang niemand ingehaald. Ik heb nergens harder gereden dan 60 km/h. De politieauto kwam de weg oprijden toen ik zo dichtbij was dat ik hem niet kon ontwijken." 1.8 [getuige 2] heeft op 24 november 1998 tegenover C.F. Borger, brigadier van politie, regiopolitie IJsselland, onder meer het navolgende verklaard: "Op maandag 23 november 1998, omstreeks 23.00 uur kwamen mijn man en ik met de auto aan op de Welle te Deventer. We hadden de auto toen geparkeerd op het trottoir voor het perceel Welle 30. We hadden de bedoeling om in de woning te gaan kijken. Omdat de voordeur was ingetrapt en op de 1e verdieping een raam openstond hebben we de politie gebeld (..) Na enige minuten zag ik een ouderwetse personenauto, merk BMW, die volgens mij de kleur blauw/grijs had met een zeer hoge snelheid en agressief rijdend langs de auto, waarin ik zat, reed in de richting van het Muggeplein. Deze auto werd gevolgd door een roodachtige auto die ook zeer hard en scheurend reed. De snelheid waarmee deze auto's reden moet volgens mij rond de 90 tot 100 km/uur zijn geweest. Kort daarna zag ik een ambulance rijden. Van een aanrijding heb ik niets gehoord. Kort na de ambulance zag ik een brandweerauto met zwaailichten in de richting van het Muggeplein rijden. (..)" 1.9 [getuige 3] heeft op 24 november 1998 tegenover M.J. Heijting, hoofdagent van politie, regiopolitie IJsselland, onder meer het navolgende verklaard: "(..) Ik ben (..) omstreeks 22.45 uur met mijn vrouw (..) naar het pand aan de Welle te Deventer gereden. (..) Nadat ik (..) de schade aan het pand had bekeken besloot ik de politie te bellen (..). Het was maandag, 23 november 1998, vermoedelijk omstreeks 23.07 uur, dat ik de politie belde. De man van de meldkamer zei dat er direct een auto aan zou komen. Ik bleef even buiten de auto op de komst van de politieauto wachten. Ongeveer 3 à 4 minuten later hoorde ik een auto met hoge snelheid naderen. (..) Vervolgens zag en hoorde ik dat twee auto's met zeer hoge snelheid de bocht om kwamen zetten en de Welle opreden in de richting van de Kapjeswelle. (..) Ik zag dat de eerste auto op de Welle met enorme snelheid wegreed van de tweede auto. De tweede auto reed ook idioot hard. Ik zag dat de eerste auto een donkere BMW 3-serie betrof. Het was een oud model BMW met vierkante kofferbak achter. Op het moment dat de BMW langs mij reed scheen ik uit irritatie met mijn zaklamp in de auto en op de bestuurder (..). De tweede auto kan niet omschrijven. Ik was meer gefocusd op de BMW. Ik zag dat beide auto's met hoge snelheid in de richting van de Kapjeswelle reden en ik vermoedde dat de twee auto's bij elkaar hoorden. (..) Op het moment dat de BMW mij voorbij reed reed deze met een snelheid van ongeveer 70 à 75 km/uur. Ik hoorde dat de BMW met vol vermogen dooraccelereerde. Ik vermoed dat toen de BMW uit zicht verdween deze met een snelheid reed van boven de honderd km/uur. Ik vermoed dan dat de BMW reed met een snelheid van de tussen de 100 en 110 km/uur. De auto die er dus achter reed reed met nagenoeg dezelfde snelheid. (..) Nadat de twee auto's (..) voorbij waren gereden, kwam enige minuten later een brandweerauto voorbij, twee minuten later daarna kwam er een tweede brandweerauto. Daarna heb ik nog even de meldkamer gebeld om te vragen waar de politieauto bleef. Na enig aandringen vertelde men dat de politieauto een aanrijding had gehad." 1.10 [getuige 4] heeft op 24 november 1998 tegenover G.H. Beldman voornoemd onder meer het navolgende verklaard: "(..) Terwijl wij over Onder de Linden reden zagen wij aan de koplichten dat ons enige auto's tegemoet kwamen rijden. Ik zag op hetzelfde moment ook een politieauto van links komen. Dit was de weg naar het politiebureau. Als u zegt dat dit het Muggeplein is zal dat wel kloppen. (..) Ik weet niet hoe snel de politieauto reed. Naar mijn mening reed deze niet met extreem hoge snelheid. De politieauto is volgens mij niet voor de kruising gestopt. De andere auto die bij het ongeval betrokken was heb ik niet bewust gezien. Ik zag wel de botsing met de andere auto. Ik zag onderdelen door de lucht vliegen. (..) Over de snelheid van de betrokken BMW kan ik niets verklaren. (..)" 1.11 [getuige 5] heeft op 24 november 1998 tegenover J.A.M. Broeks voornoemd onder meer het navolgende verklaard: "(..) Toen ik de kruising met de links gelegen straat, het Muggeplein, naderde, zag ik hieruit een opvallende politieauto komen. Deze auto reed met normale snelheid zonder te stoppen linksaf de weg voor mij op. (..) Ik was nog op een zodanige afstand, dat dit voertuig nog royaal voor mij langs kon zonder mij te hinderen. (..) Voordat ik de politieauto het Muggenplein zag uitkomen, heb ik gezien, dat in de verte tegenliggers naderden. Ik zag meerdere tegenliggers naderen. Hoeveel weet ik niet precies. Toen ik ze zag bevonden ze zich ter hoogte van het pontje. Dat is bij het eerst volgende verkeerslicht. Meteen daarop zag ik de politieauto van links komen. Toen ik de politieauto de weg op zag rijden kon dat in mijn ogen verantwoord. In mijn ogen was de 1e auto van de naderende tegenliggers nog zover van deze kruising af dat de politieauto nog royaal hiervoor langs de weg op kon rijden. Tijdens de knal heb ik niet gezien wie of wat er tegen de politieauto botste. Ik vond dat onbegrijpelijk. Ik snap niet waar die auto vandaan is gekomen. (..)" 1.12 [getuige 6] heeft op 24 november 1998 tegenover G.H. Beldman en J.A.M. Broeks voornoemd voor zover relevant het navolgende verklaard: "Op 23-11-1998, omstreeks 23.10 uur, reed ik met mijn auto over de weg langs de IJssel te Deventer. (..) Ter hoogte van het parkeerterrein aan de Bokkingshang reden mij een zilvergrijze BMW-3 serie en een BMW uit de 5-serie (..) voorbij. (..) In de bocht naar rechts, de Welle op, gaf de achterste BMW dermate veel gas dat de achterzijde uitbrak. Ze vervolgden met grote acceleratie hun weg. Ik heb ze met verhoogde snelheid gevolgd. In de bocht naar rechts op de Welle liepen ze beide op mij uit. Ik reed toen zelf tussen de 80 en 90 km/h. Dat deed ik bewust omdat ik hun rijgedrag vreemd vond en omdat ik ervan overtuigd was, dat de beide bestuurders op de weg aan het dollen waren met hun voertuig. Ik was benieuwd waar dat toe leidde. De bocht bevond zich ongeveer 300 meter na de Bokkingshang. Ik de bocht door was hadden ze ongeveer 100 meter voorsprong op mij. Ik ben met dezelfde snelheid of iets minder, ik schat ongeveer 80 km/h, doorgereden. Ook toen bleven de beide voertuigen nog op mij uitlopen. Op een gegeven moment zag ik de remlichten van de achterste BMW oplichten. Op nagenoeg hetzelfde moment zag ik de voorste BMW in mijn beleving naar links spatten. Ik zag even dat een witte lichtbundel naar links inging en direct daarna doofde. (..) Tijdens de botsing bevond ik mij op een afstand van naar schatting 100 tot 150 meter achter de achterste BMW. (..) Voor de botsing heb ik niets gezien van de betrokken politieauto. Ik weet niet waar die vandaan kwam. Over het gedrag van die auto kan ik niets zeggen. (..)" 1.13 Het Gerechtelijk Laboratorium heeft in opdracht van G.H. Beldman en J.A.M. Broeks voornoemd een snelheidsberekening van de BMW gemaakt naar aanleiding van hierbedoeld ongeval. Zij heeft daartoe op 14 oktober 1999 een rapport opgemaakt. Uitgaande van een statistische methode, de zogenaamde Monte Carlo simulatie, en van aannamen ten aanzien van afmetingen, gewichten, voertuigbewegingen, de eerste botsing tussen de voertuigen, de uitloopbewegingen van de voertuigen en de daarop gevolgde tweede botsing, heeft genoemd instituut ongeveer 164.000 simulaties doorgevoerd leidende tot 172 parametersets die vervolgens tot een overschrijdingskansgrafiek voor de botssnelheid van de BMW zijn verwerkt. Uit deze grafiek blijkt - onder meer - dat de kans dat de BMW voor de botsing een snelheid had van 80 km/uur 100% is. 1.14 [eiser] is bij vonnis van de kantonrechter d.d. 26 januari 2000 bij verstek veroordeeld voor overschrijding van de maximumsnelheid. [eiser] is tegen dit vonnis in beroep gekomen. 1.15 Ingevolge het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 31 maart 1994, nr. RVR 172392, betreffende Beschikking houdende vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), zijn politie-ambtenaren vrijgesteld van de bepalingen uit het RVV 1990. 1.16 De door [gedaagde] bestuurde politieauto was ten tijde van het ongeval verzekerd bij gedaagde sub 3. 2 Standpunt [eiser] 2.1 [eiser] valt aan het ongeval niets te verwijten. De door [gedaagde] bestuurde politieauto reed een wedstrijdje met een collega-politieauto en reed met hoge snelheid tegen het verkeer in richting de Welle. [gedaagde] verleende geen voorrang bij linksaf slaan op de weg Onder de Linden. Bovendien heeft [gedaagde] niet gestopt bij genoemd kruispunt en heeft hij zich er niet van vergewist dat de linker- en rechterzijde van de weg vrij was van verkeer. Dit weggedrag is in strijd met de bepalingen van het RVV 1990 en jegens [eiser] onrechtmatig. [gedaagde]'s werkgever, regiopolitie IJsselland, is naast [gedaagde] aansprakelijk omdat sprake is van een ongeval tijdens diensttijd. Winterthur is als verzekeraar van het betrokken voertuig aansprakelijk op grond van artikel 6 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM). 2.2 [eiser] heeft ten gevolge van het ongeval schade geleden aan kleding en aan zijn auto. Voorts is door zijn arbeidsongeschiktheid schade ontstaan terzake van arbeids- en pensioenverlies. [eiser] heeft pijn geleden en ondergaat thans nog fysiotherapeutische behandelingen. Er is nog geen sprake van een medische eindtoestand. 3 Standpunt [gedaagden] 3.1 [eiser] heeft gereden met een snelheid die de maximum toegestane snelheid verre te boven ging. [gedaagde] heeft met een dergelijke snelheidsoverschrijding geen rekening gehouden en behoefde daarmee geen rekening te houden. [gedaagde] kan de aanrijding niet worden verweten. 3.2 Voor zover [gedaagde] aan het ontstaan van het ongeval al enige schuld heeft, valt deze in het niet bij de schuld van [eiser]. Meer subsidiair kunnen [gedaagden] slechts gehouden zijn om een gering deel van de schade van [eiser] te vergoeden. 4 Beoordeling van het geschil 4.1 Partijen strijden over het antwoord op de vraag of en in welke mate [gedaagde] enerzijds en [eiser] anderzijds schuld dragen aan de aanrijding en of [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de bij [eiser] uit deze aanrijding voortgevloeide schade. 4.2 Gezien de toedracht van de aanrijding als vermeld onder 1.2 staat vast dat [gedaagde] de doorgang voor [eiser], die voorrang had, niet heeft vrijgelaten. Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel schuld draagt aan de aanrijding en voor de gevolgen daarvan aansprakelijk is. Daaraan kan niet afdoen de omstandigheid dat een politie-ambtenaar als [gedaagde] vrijstelling geniet van de uit de RVV 1990 voortvloeiende verkeersvoorschriften. Een dergelijke vrijstelling laat immers eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid onverlet. 4.3 Aan de onder 4.2 genoemde schuld en aansprakelijkheid kan evenwel worden afgedaan indien en voor zover zou komen vast te staan dat, zoals [gedaagden] hebben gesteld en [eiser] heeft betwist, [eiser] medeschuld heeft door de hoge snelheid waarmee hij onmiddellijk voor de aanrijding reed. 4.4 Aangaande de snelheid waarmee [eiser] onmiddellijk voor de aanrijding reed, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. In het bij het antwoord in het geding gebrachte rapport van het Gerechtelijk Laboratorium wordt als vermeld onder 1.13 onder weergave van een overschrijdingskansgrafiek geconcludeerd dat de kans dat [eiser] onmiddellijk voor de aanrijding 80 kilometer per uur heeft gereden 100% is. Bevestiging voor de juistheid van die conclusie kan worden gevonden in hetgeen de getuigen hebben verklaard als vermeld onder 1.8 tot en met 1.12, in het bijzonder in hetgeen [getuige 6] heeft verklaard. Ook [eiser] spreekt in zijn onder 1.7 weergegeven verklaring van een snelheid boven het toegestane maximum van 50 kilometer per uur, doch stelt deze op maximaal 60 kilometer per uur. Daargelaten dat [eiser] de onder 1.8 tot en met 1.12 weergegeven - en overigens door hem in het geding gebrachte - getuigen-verklaringen niet heeft weersproken, [eiser] heeft evenmin zwaarwegende argumenten tegen het rapport van het Gerechtelijk Laboratorium ingebracht. Hij heeft het immers bij gelegenheid van de comparitie gelaten bij de enkele mededeling dat een contra-expertise is aangevraagd, zonder inzicht te verschaffen over de bezwaren die zijns inziens aan voornoemde rapportage zouden kleven. Nu die rapportage is gebaseerd op een duidelijke argumentatie en onderbouwde berekeningen en toelichtingen en is opgemaakt door een onafhankelijk instituut waarvan mag worden aangenomen dat zij een zaak als deze met voldoende deskundigheid behandelt, neemt de rechtbank de conclusie van bedoeld rapport over. De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat de snelheid waarmee [eiser] reed op het moment van de aanrijding minstens 80 kilometer per uur bedroeg. [eiser] heeft geen nadere concrete feiten gesteld of te bewijzen aangeboden die aan die conclusie kunnen afdoen. 4.5 Nu vaststaat dat [eiser] aanmerkelijk te snel heeft gereden, ligt de vraag voor in welke verhouding de fouten van [gedaagde] en [eiser] de aanrijding (mede) hebben veroorzaakt en zo tot de daaruit voortvloeiende schade hebben bijgedragen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. a. Vaststaat dat [gedaagde] reageerde op een inbraakmelding en dat hij via het Muggeplein, aldus via een verboden rijrichting, reed om eerder ter plaatse te kunnen zijn. Zowel [gedaagde] als zijn mede-inzittende [getuige 1] verklaren dat het hen nog niet was gelukt om de gordel om te doen. Gelet op deze feiten kan worden aangenomen dat [gedaagde] minstgenomen met zekere haast handelde. Dat [gedaagde] bezig was met een wedstrijdje met een collega en/of met hoge snelheid reed, vindt evenwel nergens bevestiging. b. Zowel [gedaagde] als [getuige 1] hebben verklaard dat er auto's geparkeerd stonden in de links van de kruising aan de rijbaan van de Onder de Linden gelegen parkeervakken . [getuige 1] verklaart expliciet dat zij nauwelijks zicht naar links hadden in verband met deze geparkeerde auto's. Deze verklaring vindt zijn bevestiging in de onder 1.4 weergegeven rapportage van het verkeerstechnische onderzoek waarin is vermeld dat, zeker indien er auto's zijn geparkeerd in de parkeervakken, nauwelijks zicht is op van links naderend verkeer. De situatie ter plaatse dient dan ook als bepaald onoverzichtelijk te worden aangemerkt. c. [gedaagde] moet, gelet op de nabijheid van het politiebureau, als ter plaatse zeer bekend worden verondersteld. Derhalve moet worden aangenomen dat hij bekend was met de bepaald onoverzichtelijke kruising. d. De getuigen [getuige 1], [getuige 4] en [getuige 5] - diegenen de aanrijding van nabij hebben ervaren - verklaren dat [gedaagde] zonder te stoppen linksaf is geslagen en de voorrangsweg Onder de Linden is opgereden. Dat [gedaagde] voor de kruising met de Onder de Linden is gestopt, zoals hij heeft verklaard, vindt geen bevestiging. Aan zijn verklaring wordt verder afbreuk gedaan nu hij tevens verklaart tot stilstand te zijn gekomen voor de haaientanden op de weg. Uit het onder 1.4 weergegeven gedeelte van de rapportage verkeerstechnisch onderzoek blijkt evenwel dat er zich voor het kruisingsvlak geen haaientanden bevonden. Uit de overgelegde foto's blijkt dat de wel aanwezige haaientanden op het wegdek van het Muggeplein meer dan twee meter zijn verwijderd van de onderhavige kruising en zijn gericht op afslaand verkeer, afkomstig van de Onder de Linden, dat voorrang dient te verlenen aan (brom)fietsers, paralel gaande aan de Onder de Linden. Voor zover [gedaagde] bedoelt dat hij voor die haaientanden is gestopt, heeft te gelden dat dit niet adequaat te achten is om het van links naderend verkeer te kunnen (over)zien. Blijkens het onder 1.4 weergegeven rapport is bij die positie, ingeval slechts één auto in de parkeervakken is geparkeerd, het zicht over een afstand van 50 meter volledig ontnomen. De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat [gedaagde] zonder voor het kruisingsvlak te stoppen linksaf de Onder de Linden is opgereden. [gedaagden] hebben geen nadere concrete feiten gesteld of te bewijzen aan geboden die aan die conclusie kunnen afdoen. Aan zijn in algemene termen gestelde bewijsaanbod wordt derhalve als niet terzake dienend voorbij gegaan. 4.6 [gedaagde], die bekend was met de onoverzichtelijke kruising, verklaart voorts dat hij bij het naderen van de kruising van links koplampen zag en aldus waarnam dat een auto naderde. Door desalniettemin door te rijden en linksaf slaande de Onder de Linden op te rijden heeft [gedaagde] niet de bijzondere voorzichtigheid aan de dag gelegd die de onoverzichtelijke situatie op dat moment vergde. Dit klemt temeer nu [gedaagde] de Onder de Linden opreed vanuit een zijweg waaruit het overige verkeer, gelet op de verboden rijrichting, in beginsel geen verkeer behoefde te verwachten. Hierbij dient eveneens in aanmerking te worden genomen dat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van akoetische en/of optische signalen om ander verkeer attent te maken op zijn afwijkende - en kennelijk gehaaste - weggedrag. 4.7 In het licht van de hierboven overwogen haast, het zonder te stoppen voor het kruisingsvlak oprijden van de Onder de Linden en gelet op het onder 4.6 overwogene, moet de verkeers-fout van [eiser] in de causaliteitsverdeling aanmerkelijk minder zwaar wegen, nu immers onder de geschetste omstandigheden de snelheid waarmee [eiser] de kruising naderde minder relevant is. Ook al zou [eiser] minder dan 80 kilometer per uur en bijvoorbeeld de maximaal toegestane snelheid hebben aangehouden, dan nog moet worden geoordeeld dat het handelen van [gedaagde] aanmerkelijk onvoorzichtig was voor de specifieke omstandigheden zoals boven omschreven. 4.8 De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat het gedrag van [eiser] in mindere mate dan het gedrag van [gedaagde] aan de aanrijding en bijgevolg aan de schade heeft bijgedragen. De aan [eiser] toe te rekenen mate dient te worden gesteld op 1/3. Met diezelfde mate wordt derhalve de schadevergoedingsplicht van [gedaagden] verminderd. De aansprakelijkheid van gedaagde sub 2 als [gedaagde]'s werkgever en gedaagde sub 3 als verzekeraar, is niet bestreden. 4.9 De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure is evenmin bestreden zodat deze voor toewijzing vatbaar is als nader in het dictum te melden. 4.10 [gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. BESLISSING De rechtbank: - veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot voldoening aan [eiser] van 2/3 deel van alle schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van het hem op 23 november 1998 te Deventer overkomen ongeval, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. - veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal bevrijd, in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voor zover aan de zijde van [eiser] gevallen, bepaald op ƒ 2.192,55, waarvan ƒ 2.092,55 op de voet van artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de griffier van deze rechtbank betaald moet worden (op rekening van de Rabobank met nummer 1923.25.930 ten name van DS 548 Arrondissement Zwolle, Postbus 10067, 8000 GB Zwolle) onder vermelding van bovenstaand kenmerk. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad. Hetgeen meer of anders is gevorderd, wordt afgewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op woensdag 16 mei 2001 in tegenwoordigheid van de grifffier.