Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2230

Datum uitspraak2001-04-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersBeschikking art. 591a Sv. WL.20.001459.98
Statusgepubliceerd


Uitspraak

raadkamernr. : 7298 parketnummer : 20.001459.98 uitspraakdatum : 23 april 2001 GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH BESLISSING OP VERZOEK SCHADEVERGOEDING Beslissing van het door de voorzitter daartoe aangewezen lid van het gerechtshof op het op 13 maart 2001 ter griffie van dit hof ingediende verzoek van: [naam verzoekster] [vestigingsplaats en adres] te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouwe mr. M.T.H. de Gaay Fortman aan de Parnassusweg 126 te 1076 AT Amsterdam. Inhoud van het verzoek Het verzoek strekt ertoe dat aan verzoekster uit 's Rijks kas een vergoeding wordt toegekend: a. voor de kosten als bedoeld in artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering, te weten: - nota d.d. 03-04-98 ad. fl.8.431,-- - nota d.d. 07-01-00 ad. fl.2.469,-- - nota d.d. 09-12-99 ad. fl. 673,--; b. voor de kosten als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, te weten: - nota d.d. 27-01-98 fl. 997,50 - nota d.d. 19-03-98 fl. 11.300,-- - nota d.d. 21-04-98 fl. 1.155,-- - nota d.d. 16-07-99 fl. 472,50 - nota d.d. 28-10-99 fl. 3.675,-- - nota d.d. 29-11-99 fl. 1.942,50 - nota d.d. 07-02-00 fl. 10.395,-- - nota d.d. 17-03-00 fl. 2.415,-- - nota P.M. fl. 3.510,-- Het onderzoek van de zaak Het verzoek is op 15 december 2000 en na interlocutoire beslissing op 2 april 2001 door de raadkamer in het openbaar behandeld. Het hof heeft kennis genomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verzoekster naar voren is gebracht. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot afwijzing van het verzoek. De beoordeling Het verzoek is tijdig ingediend. Uit de gedingstukken, waaronder begrepen de stukken van de strafzaak, blijkt dat de strafzaak tegen verzoekster onder genoemd parketnummer het laatst voor dit hof werd vervolgd en is geƫindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. a. Kosten als bedoeld in artikel 591, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op de aard en de omvang van de werkzaamheden zal het hof de navolgende vergoeding toekennen: - nota d.d. 03/04/98: 6 x fl.150,-- is fl. 900,-- - nota d.d. 07/01/00: 7 x fl.150,-- is fl. 1.050,-- reiskosten fl. 69,-- - nota d.d. 09/12/99 fl. 673,-- Totaal a: fl. 2.692,-- Derhalve zal in het totaal fl. 2.692,-- worden toegekend en zal het meer- of anders verzochte worden afgewezen, nu tijdens het onderzoek in raadkamer niet is gebleken dat de aanwending van die overige kosten het belang van het onderzoek heeft gediend. b. Kosten als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof stelt voorop dat, gelet op de bewoordingen van de toepasselijke artikelen, het Wetboek van Strafvordering geen recht kent op vergoeding van schade, zoals in casu gevorderd. Ook uit het Europsese recht vloeit geen recht op schadevergoeding voort, nu een schadevergoedingsactie ex artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet kan worden aangemerkt als "civil right", zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Het hof zal vervolgens overwegen of er, gelet op het bepaalde in artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoekster een vergoeding toe te kennen. Het hof overweegt daaromtrent het volgende. Uit het onderzoek in raadkamer is gebleken dat er op het terrein van verzoekster, stroomafwaarts van de aansluitpunten geen nieuwe bemonsteringsput is gerealiseerd. Het hof heeft vastgesteld dat in [datum] in plaats van het realiseren van die put is overgegaan tot het aanpassen van de bestaande overstortput op het terrein van verzoekster. Het Zuiveringschap Limburg, i.c. het orgaan dat aan verzoekster de WVO-vergunning V89-61 verstrekte, stemde in met de voorgestelde aanpassing. Naar het oordeel van het hof was er na die aanpassing voor de toezichthouder/opsporingsambtenaar de mogelijkheid aanwezig om (onaangekondigd) monsters te nemen, teneinde de naleving van artikel 4 van genoemde vergunning te controleren. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 december 1999 heeft de directeur van verzoekster, in overeenstemming met het bovenstaande verklaard dat er geen aparte put is gerealiseerd en dat er alleen een overstortdrempel in de bestaande put is gemaakt. Van het door verzoekster verstrekken van onjuiste informatie aan het hof, welke onjuiste informatie tot de vrijspraak zou hebben geleid -zoals gesteld door de advocaat-generaal- is derhalve niet gebleken. Gelet op het bovenstaande en alle overige omstandigheden in aanmerking nemende, zijn er gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoekster de navolgende vergoeding toe te kennen: - nota d.d. 27/01/98 1,9 x fl. 475,-- fl. 902,50 verschotten - 47,50 - nota d.d. 19/03/98 0,7 x fl. 485,-- - 339,50 15,7 x fl. 485,-- - 7.614,50 2,2 x fl. 220,-- - 484,-- - nota d.d. 21/04/98 2,2 x fl. 485,-- - 1.067,-- - nota d.d. 16/07/99 0,9 x fl. 495,-- - 445,50 - nota d.d. 28/10/99 3,7 x fl. 495,-- - 1.831,50 - nota d.d. 29/11/99 --- - nota d.d. 07/02/00 10 x fl. 495,-- - 4.950,-- 10 x fl. 180,-- - 1.800,-- : 23 april 2001 - nota d.d. 17/03/00 1 x fl. 1.000,--(voor behandeling verzoekschrift op tegenspraak) - 1.000,-- - nota 2 x fl. 1.000,--(voor behandeling verzoekschrift op tegenspraak) - 2.000,-- Totaal b. fl. 22.482,-- Derhalve zal in het totaal een bedrag van fl. 22.482,-- worden toegekend en zal het meer- of anders verzochte worden afgewezen, nu het hof geen redenen van billijkheid aanwezig acht de kosten van studie literatuur/jurisprudentie en kosten gemaakt ten behoeve van mondeling en schriftelijk overleg met het openbaar ministerie over voortzetten van het hoger beroep voor vergoeding in aanmerking te laten komen, en het hof enkele nota's bovenmatig acht. In totaal (a + b) komt hiermede voor vergoeding in aanmerking een bedrag van fl. 2.692,-- + fl. 22.482,-- is fl. 25.174,--. B E S L I S S I N G : Het hof: Kent aan verzoekster ten laste van de Staat een vergoeding toe ten bedrage van fl. 25.174,--(VIJFENTWINTIG DUIZEND EENHONDERD EN VIERENZEVENTIG GULDEN) Wijst het meer- of anders verzochte af. Beveelt de tenuitvoerlegging van deze beslissing en gelast de griffier van dit hof aan verzoekster te betalen het bedrag van fl. 25.174,-- (VIJFENTWINTIG DUIZEND EENHONDERD EN VIERENZEVENTIG GULDEN) door overmaking van voormeld bedrag aan verzoekster op [rekeningnummer]. Aldus beslist door mr. Harmsen, in tegenwoordigheid van Dhr. Van Baast, als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2001.