Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2299

Datum uitspraak2001-06-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers99/30204
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 99/30204 22 juni 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Borger-Odoorn (: het hoofd) gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 1998. 1. Ontstaan en loop van het geding. Aan belanghebbende werd door het hoofd op 30 april 1999 voor het jaar 1998 een aanslag in de forensenbelasting ten bedrage van ƒ 1.160, - opgelegd. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft het hoofd bij de bestreden uitspraak van 9 november 1999 voormelde aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift dat op 20 december 1999 is ingekomen. Op 17 januari 2000 zijn de bijlagen van het beroepschrift binnengekomen. Het hoofd heeft op 16 februari 2000 een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. Daarna hebben partijen conclusies gewisseld. De zaak is behandeld ter zitting van het hof op 14 maart 2001 gehouden te Assen. Verschenen zijn belanghebbende en namens het hoofd de heer A. Beiden hebben pleitnotities overlegd en voorgelezen. Het hof heeft op 28 maart 2001 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post, ter post bezorgd op 10 april 2001, aan partijen is verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Bij brief, ingekomen op 3 mei 2001, heeft belanghebbende verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke overeenkomstig artikel 27d, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Belanghebbende heeft daartoe op 21 mei 2001 het verschuldigde griffierecht ad ƒ 80, - voldaan. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat tussen partijen het volgende onbetwist, althans onvoldoende betwist, vast: 2.1 Het hoofd heeft aan belanghebbende een aanslag voor de forensenbelasting 1998 opgelegd met dagtekening 30 april 1999 ten bedrage van ƒ 1.160, -. Deze aanslag betreft de onroerende zaak aan de a-straat 3 te L (: de onroerende zaak). 2.2 Belanghebbende houdt in 1998 de onroerende zaak voor meer dan 90 dagen voor hem of voor zijn gezin beschikbaar. Het hoofdverblijf van belanghebbende is in de gemeente Z. 3. Het geschil. In geschil is het antwoord op de vraag of aan belanghebbende terecht de voormelde aanslag voor de forensenbelasting, en zo ja tot op een juist bedrag, is opgelegd. 4. De standpunten van partijen. Belanghebbende beantwoordt de onder punt 3 vermelde vraag ontkennend, het hoofd bevestigend. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun standpunten gehandhaafd. 5. De overwegingen omtrent het geschil. 5.1 De onderhavige aanslag vindt zijn grondslag in de Verordening Forensenbelasting 1997 (: de Verordening) van de gemeenteraad van Borger-Odoorn. 5.2 Ingevolge artikel 2, lid 1, van de Verordening wordt onder de naam "forensenbelasting" een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Op grond van het onder punt 2.2. vermelde is belanghebbende voor 1998 belastingplichtig voor de forensenbelasting. 5.3 Ingevolge artikel 4 van de Verordening is de grondslag van de belasting het bedrag waarvoor de woning tegen brand is verzekerd. Indien voor een woning een brandverzekering niet of niet afzonderlijk is afgesloten, of indien de verzekerde waarde belangrijk lager is dan de werkelijke waarde, wordt de belasting berekend naar de waarde in het economische verkeer. De vaststelling van de waarde in het economische verkeer geschiedt overeenkomstig de regels voor de in de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet bedoelde belastingen. 5.4 De tariefstelling van de forensenbelasting in 1998 in de gemeente Borger-Odoorn is ingevolge artikel 5 van de Verordening de volgende: De belasting bedraagt per jaar voor een in artikel 2, eerste lid, bedoelde woning bij een brandverzekekeringswaarde of naar de waarde in het economische verkeer als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van a. minder dan f, 50.000,-- f. 410,-- b. f. 50.000 of meer, doch minder dan f. 100.00 f. 580,-- c. f. 100.000 of meer, doch minder dan f. 150.000 f. 820,-- d. f. 150.000 of meer f. 1.160,-- 5.5 Het beroep van belanghebbende houdt in dat door de heffing van forensenbelasting ter zake van de waarde in het economische verkeer en van het gebruik van de onroerende zaak een belastingterrein betreden wordt dat is voorbehouden aan de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. Omtrent dit beroep overweegt het hof het volgende: De forensenbelasting vindt zijn grondslag in artikel 223 van de Gemeentewet, waarin in het eerste lid onder meer wordt bepaald dat een forensenbelasting geheven kan worden van natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hun hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Behoudens het verbod van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet en de toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is de gemeenteraad vrij in het kiezen van de heffingsmaatstaven van de forensenbelasting. Voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de wetgever de lagere overheid de keuze heeft gelaten de heffingsgrondslag te bepalen. Niet valt in te zien waarom de onderhavige heffingsgrondslag niet kan worden gehanteerd. Dat de onderhavige heffingsgrondslag overeenkomsten vertoont met de voor de heffing van de onroerend-zaakbelastingen gebruikte heffingsgrondslag, doet aan de rechtmatigheid van de onderhavige grondslag niet af. De forensenbelasting kan naast de onroerend-zaakbelastingen worden geheven. Het beroep van belanghebbende faalt derhalve. 5.6 Belanghebbende is voorts van mening dat de Verordening in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij stelt daartoe dat door de tariefdifferentiatie belastingplichtigen ongelijk worden behandeld, terwijl zij zich voor de belastingplicht van de Verordening in gelijke situaties bevinden. Belanghebbende staat één tarief ten aanzien van alle belastingplichtigen voor. Tevens stelt belanghebbende dat, naar het hof begrijpt, een gedifferentieerde tariefstelling zich niet verhoudt met de doelstellingen van de forensenbelasting van de gemeente Borger-Odoorn. Deze doelstelling betreft het compenseren van het nadeel dat de gemeente ondervindt doordat zij geen vast bedrag uit het gemeentefonds ontvangt dan wel het tegengaan van tweede woningen binnen dorpskernen. Het hof overweegt dat in artikel 223 van de Gemeentewet geen voorschriften met betrekking tot het tarief van de forensenbelasting zijn gegeven. Van een aanwezigheid van een verplichte relatie tussen een vast bedrag per inwoner uit het gemeentefonds en de forensenbelasting is het hof ook niets gebleken. Een beroep op de hoogte van het tarief kan belanghebbende dan ook niet baten, behoudens ingeval de tariefstelling tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing leidt die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Naar het oordeel van het hof is hiervan bij de onderhavige tariefstelling geen sprake. 5.7 Het beroep van belanghebbende dat de heffing van de onderhavige forensenbelasting in strijd met artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet afhankelijk is gesteld van inkomen en/of vermogen wijst het hof af. De reden hiervoor is dat het hoofd een bedrag heft ongeacht het inkomen of het vermogen van een belastingplichtige, maar dat daarvoor de waarde van de woning van belang is. Niet gezegd kan worden dat er per definitie een verband is tussen de waarde van een recreatiewoning en het vermogen/inkomen. 5.8 Het beroep van belanghebbende treft geen doel, nu de aanslag in overeenstemming met de verordening is opgelegd. 6. De proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. De beslissing. Het gerechtshof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond. Gedaan op 22 juni 2001 door mr. H.H.A. Fransen, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier. Op 27 juni 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.