Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2313

Datum uitspraak2001-06-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/070839-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM VIJFDE STRAFKAMER VERKORT STRAFVONNIS In de zaak van: de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: “verdachte” geboren in 1933 Advocaat: mr. W.A. Holland, advocaat te Nijmegen. Parketnummer: 05/070839-99 Zitting: 14 juni 2001 (TEGENSPRAAK) Uitspraak: 27 juni 2001 1. DE TENLASTELEGGING Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. 2. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING De zaak is op 14 juni 2001 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman mr. W.A. Holland, advocaat te Nijmegen. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair telastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 (acht) maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Verdachte en zijn raadsman hebben woord ter verdediging gevoerd. 3. DE BESLISSING INZAKE HET BEWIJS De rechtbank acht bewezen hetgeen aan verdachte primair is telastegelegd, voor zover niet doorgestreept of gewijzigd in bijlage II. De raadsman heeft betoogd dat bij cliënt de opzet tot het plegen van ontucht heeft ontbroken. Cliënt heeft niet de bedoeling gehad seksueel getinte handelingen te plegen en is zich ook nooit bewust geweest van een aanmerkelijke kans dat daarvan sprake zou zijn en dat hij deze aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen. Cliënt heeft gehandeld vanuit een betrokkenheid van hem als arts bij zijn patiënte, waarbij het tonen van de penis uitsluitend plaatsvond in het kader van therapie. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het tonen van de penis, in de relatie arts/patiënte, is in beginsel ontuchtig, tenzij er sprake is van verantwoord medisch handelen. Dat dit het geval is geweest is niet aannemelijk geworden. De slechts door prof. Bierkens onderschreven stelling van verdachte is daartoe onvoldoende. Voorts heeft verdachte zich er onvoldoende van vergewist dat dit soort handelingen grensoverschrijdend zijn. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het tonen van de penis met goedvinden van “aangeefster” heeft plaatsgevonden. Dat is, zo er al sprake zou zijn geweest van toestemming, voor het ten laste gelegde strafbare feit niet relevant, nu de handelingen hebben plaatsgevonden in het kader van een behandel relatie. De rechtbank verwerpt dit verweer. Hetgeen verdachte primair meer of anders is telastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE Het bewezenverklaarde levert op: primair: "als degene, werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënte aan zijn zorg of hulp heeft toevertrouwd.", voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 249, tweede lid, juncto artikel 249 eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, MEERMALEN GEPLEEGD. De feiten zijn strafbaar. 5. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE Omstandigheden welke zijn strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten zijn niet aannemelijk geworden. 6. DE MOTIVERING VAN DE SANCTIE(S) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: a. de aard en de ernst van de gepleegde feiten alsmede met de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd; b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hierbij is onder meer gelet op: een uittreksel betreffende verdachte uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 21 maart 2001, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete passend en geboden zijn. De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte binnen de vertrouwensrelatie arts/patiënte grensoverschrijdende handelingen heeft gepleegd. Hierdoor is het vertrouwen dat zij juist binnen de sfeer van deze vertrouwensrelatie mocht hebben ernstig geschonden. Verdachte heeft deze handelingen gepleegd, terwijl hij wist dat het slachtoffer, naar zij hem had verteld, eerder was misbruikt. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de ouderdom van de feiten en met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft. De voorwaardelijk straf dient mede om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen. 7. TOEGEPASTE WETTELIJKE ARTIKELEN De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde voorschriften, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. 8. DE BESLISSING De rechtbank, recht doende: Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (DRIE) MAANDEN. Beveelt dat de tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf geheel in aftrek moet worden gebracht. Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van 2 (TWEE) JAREN. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Veroordeelt verdachte voorts tot betaling van een geldboete van ¦ 10.000,- (tienduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis. Aldus gewezen door: mr. H. Kester, vice president als voorzitter, mrs H. Eigenberg en E.A.A.M Pfeil, rechter, in tegenwoordigheid van F.E. Venema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2001.