Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2329

Datum uitspraak2001-06-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/03200
Statusgepubliceerd


Uitspraak

IV Gerechtshof Arnhem Vierde enkelvoudige belastingkamer nummer 98/03200 U i t s p r a a k op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Gemeente belastingen van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen na te melden aan haar voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de baatbelasting [a-straat] van de gemeente Apeldoorn. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de baatbelasting [a-straat] van de gemeente Apeldoorn opgelegd met aanslagnummer [1]. De aanslag betreft de onroerende zaak [a-weg 1]. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak van 8 juli 1998 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het Hof 2.1. Het pro-forma beroepschrift met bijlage is ter griffie ontvangen op 18 augustus 1998 en aangevuld op 26 november 1998 waarbij bijlagen zijn overgelegd. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen, waaronder een exemplaar van de Verordening op de heffing en de invordering van baatbelasting [a-straat], zoals vastgesteld en gewijzigd bij raadsbesluiten van 12 juni 1992, 1 oktober 1992 en 27 april 1995. 2.3. Tot de gedingstukken behoren mede de stukken van de onder de nummers 98/03195, 98/03196 en 98/3197 bij het Hof aanhangig gemaakte gedingen. 2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in de zittingen van het Hof van 5 april 2000 en 13 december 2000 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen in de zitting van 5 april 2000 [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Ambtenaar], zijnde in de zitting van 13 december 2000 partijen met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. 2.5. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 april 2000 alsmede de daarbij door de gemachtigde overgelegde foto’s , wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. 2.6. Na de mondelinge behandeling op 5 april 2000 te Arnhem zijn van de Ambtenaar schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2º, en 16 van de Wet administratieve Rechtspraak belastingzaken toegepast. 2.7. De desbetreffende briefwisseling maakt deel uit van de stukken. 2.8. Het Hof heeft mondelinge uitspraak gedaan op 27 december 2000. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarvan de afschriften op 3 januari 2001 aangetekend aan partijen zijn verzonden. 2.9. Op 1 februari 2001 is het schriftelijk verzoek van de Ambtenaar ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ƒ 150,- is tijdig gestort. 3. De vaststaande feiten 3.1. Per 1 januari 1997 was belanghebbende eigenaresse van het pand [a-straat 1], dat is gelegen binnen de omlijning op de kaart bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening. 3.2. De onroerende zaak is verhuurd aan [A] en mevrouw [B], die in het pand een [b]-winkel exploiteren. 3.3. De aanleiding voor de herinrichting van het betreffende gebied is geweest de zich voordoende concentratie van horecabedrijven in dit gebied en de wens van het gemeentebestuur om deze ontwikkeling tot gebied met horecafunctie te versterken. 4. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen 4.1. Partijen houdt verdeeld of er reden is tot vernietiging c.q. vermindering van de onderwerpelijke aanslag, zoals belanghebbende verdedigt en de Ambtenaar betwist: a. omdat de Verordening ten aanzien van belanghebbende onverbindend zou zijn c.q. omdat met betrekking tot het in de belasting betrekken van belanghebbendes onroerende zaak sprake is van een willekeurige heffing; b. omdat belanghebbendes onroerende zaak niet dan wel minder dan de Ambtenaar aanneemt zou zijn gebaat door de herinrichting van het betreffende voetgangersgebied waarvan de kosten in de onderwerpelijke heffing zijn betrokken en omdat de heffingsmaatstaf onjuist zou zijn toegepast; 4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Belanghebbende neemt onder meer het standpunt in dat niet alle gebate registergoederen in de onderhavige belastingheffing zijn betrokken. Teneinde te kunnen constateren of alle gebate registergoederen bijdragen in de kosten heeft belanghebbende de gemeente verzocht een lijst over te leggen met daarin een overzicht van de aangeslagen panden. Zij heeft dit standpunt onder meer verwoord in de motivering van haar bezwaarschrift d.d. 30 september 1993 (blz.1) en herhaald in de motivering van haar beroepschrift d.d. 25 november 1998 (blz.2). Ter zitting is dit punt wederom aan de orde gesteld. Het zittingsverslag vermeldt hieromtrent het volgende: "Voor het Hof is om een goed inzicht te krijgen in de zaak belangrijk dat het Hof weet welke panden er in de heffing zijn betrokken." 5.2. De Ambtenaar heeft belanghebbendes verzoek om een lijst van aangeslagen objecten over te leggen afgeweerd met een beroep op artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ( brief d.d. 22 december 1995). In de uitspraak op het bezwaarschrift verwijst zij in dit verband naar de bij de verordening behorende gewaarmerkte kaart. In haar brief d.d. 3 mei 2000 (schriftelijke inlichtingen na de mondelinge behandeling) vermeldt de Ambtenaar in dit verband: "Tenslotte deel ik u mede dat ik heb gecontroleerd of alle panden in de heffing zijn betrokken. Dit is inderdaad het geval". 5.3. Belanghebbende handhaaft in haar brief d.d. 14 september 2000 haar desbetreffende grieven ( blz 6, onder het kopje "Onjuiste toepassing"). 5.4. In de zitting van 13 december 2000 zijn beide partijen met bericht aan het Hof niet verschenen. 5.5. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt in dit geval mede dat de Ambtenaar desgevraagd duidelijk aangeeft welke onroerende zaken tot welke bedragen in de heffing zijn betrokken. Het Hof is van oordeel dat de Ambtenaar met de in de loop van dit geding overgelegde stukken, waaronder het overgelegde kaartmateriaal, niet aannemelijk maakt dat alle onroerende zaken die door het plan [a-straat] zijn gebaat daadwerkelijk in de heffing van de baatbelasting zijn betrokken. De aan belanghebbende opgelegde aanslag kan reeds om die reden niet in stand blijven. 5.6. Het beroep van belanghebbende is gegrond. 6. proceskosten: Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures en in samenhang met de gelijktijdig behandelde samenhangende zaken (98/3195, 98/3196, 98/3197,) 98/3199 en 98/3200 te berekenen op 2,5 × ¦ 710,- × 1 × 1,5 = ¦ 2.662,50. De beroepschriften in de tussen haken genoemde zaken zijn in de zitting van 5 april 2000 ingetrokken. 7. beslissing: Het Gerechtshof - vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de daarbij gehandhaafde aanslag; - veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 2.662,50, te vergoeden door de gemeente Apeldoorn; - gelast de Ambtenaar aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ¦ 80,- te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 7 juni 2001 door mr Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier. (I.B. Vermeulen-Post) (T.J. Matthijssen) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 juni 2001 Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.