Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2454

Datum uitspraak2001-07-03
Datum gepubliceerd2004-11-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers28923
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eisers baseren hun vordering op de stelling dat gedaagde op grond van artikel 35 lid 2 Grondwaterwet verplicht is de schade, die is veroorzaakt door haar grondwateronttrekking als vermeld in het rapport van de TCGB van maart 1999, te vergoeden.


Uitspraak

Vonnis d.d. 3 juli 2001- Zaaknummer 28923.- DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ASSEN Vonnis van de Eerste enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. DE STICHTING GRONDGEBRUIK NOORD-NEDERLAND zetelende en kantoorhoudende te Assen, Oostersingel 25 tot 25, 2. [EISERS SUB 2], beiden wonende te [WOONPLAATS], 3. [EISERS SUB 3], beiden wonende te [WOONPLAATS], eisers bij dagvaarding van 23 juni 2000, advocaat mr. O,C. Struif, procureur mr. J.S. van Burg, en de besloten vennootschap EMMTEC SERVICES B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Emmen, Eerste Bokslootweg 17, gedaagde bij gemelde dagvaarding, advocaat mr. G.J. Niezen, procureur mr. H.J. de Ruijter. PROCESVERLOOP Eisers hebben voor eis geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 1. voor recht verklaart dat gedaagde gehouden is de schade, veroorzaakt door de grondwateronttrekking en zoals gespecificeerd in het rapport van de TCGB, te vergoeden aan de betrokken landbouwers; 2. gedaagde veroordeelt om aan eisers sub 2. te betalen een bedrag van tweehonderdnegentienduizend achthonderdachtennegentig gulden (f. 219.898,00), vermeerderd met de rente vanaf de dag der dagvaarding; 3. gedaagde veroordeelt om aan eisers sub 3. te betalen een bedrag van twee-en tachtigduizend zeshonderdzesenzeventig gulden en zesentwintig cent (f. 82.676,26), vermeerderd met de rente vanaf de dag der dagvaarding; 4. gedaagde veroordeelt in de kosten van de procedure. Gedaagde heeft voor antwoord geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van eisers, voor zover zij betrekking hebben op schade die is geleden vóór 11 november 1994, hetzij door deze aan eisers te ontzeggen, hetzij door eisers daarin niet ontvankelijk te verklaren en tot veroordeling van eisers in de kosten van dit geding. Eisers hebben gerepliceerd en gedaagde heeft gedupliceerd. Partijen hebben producties overgelegd. Partijen hebben op de stukken vonnis gevraagd. RECHTSOVERWEGINGEN 1. Vaststaande feiten 1.1. Vanaf 1982 hebben eisers sub 2. en sub 3., alsmede een groep van ongeveer 80 landbouwers in het gebied rondom Emmen, schade geleden door grondwateronttrekking door zowel de Waterleidingmaatschappij Drenthe als door Akzo Nobel Fibers B.V., de rechtsvoorganger van gedaagde, en gedaagde. 1.2. Eiseres sub 1. is door eisers sub 2. en 3. en door de onder rechtsoverweging 1.1. genoemde 80 landbouwers gemachtigd om al datgene te doen wat zij nodig acht, inclusief het voeren van een gerechtelijke procedure, om de door hen geleden schade te verhalen op gedaagde of op diens rechtsvoorgangers en/of opvolgers. 1.3. Eisers hebben in 1991 samen met de overige landbouwers op grond van artikel 37 van de Grondwaterwet, een schriftelijk verzoek ingediend bij Gedeputeerde Staten van Drenthe om een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de grondwateronttrekking rond Emmen. Gedeputeerde Staten hebben een commissie van deskundigen ingesteld, de Technische Commissie Grondwaterbeheer, hierna te noemen TCGB. De TCGB heeft in maart 1999 een rapport uitgebracht over de gevolgen van de grondwateronttrekking rond Emmen. Uit dit rapport blijkt dat de door eisers als gevolg van de grondwateronttrekking door gedaagde geleden schade f. 219.898,85 voor eisers sub 2. en f. 82.676,26 voor eisers sub 3. bedraagt in de periode 1982 tot en met 1997. 1.4. Gedaagde is bij brief van 10 november 1999 in gebreke gesteld en gesommeerd tot vergoeding van de door haar veroorzaakte schade. Zij heeft deze schade niet vergoed. De Waterleidingmaatschappij Drenthe heeft de door haar veroorzaakte schade wel vergoed. 2. Standpunt eisers Eisers baseren hun vordering op de stelling dat gedaagde op grond van artikel 35 lid 2 Grondwaterwet verplicht is de schade, die is veroorzaakt door haar grondwateronttrekking als vermeld in het rapport van de TCGB van maart 1999, te vergoeden. 3. Standpunt gedaagde De vordering van eisers is verjaard voor wat betreft de periode vóór 11 november 1994 nu zij eerst bij brief van 10 november 1999 gedaagde hebben verzocht om schadevergoeding te voldoen en zij reeds in 1991 op de hoogte waren van zowel de schade als de hiervoor aansprakelijke personen. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Door gedaagde is niet betwist dat eisers de schade vermeld in het rapport van de TCGB als gevolg van de grondwateronttrekkingen door haar, hebben geleden en dat zij, gelet op artikel 35 lid 2 van de Grondwaterwet, gehouden is die schade te vergoeden. Zij heeft echter gesteld dat de vordering van eisers, gelet op artikel 3:301 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), is verjaard voor zover deze betrekking heeft op de periode liggende vóór 11 november 1994. Ter onderbouwing heeft gedaagde gesteld dat in het rapport van de TCGB is vermeld dat de onderhavige landbouwers in respectievelijk augustus, oktober en november 1991 verzoeken hebben ingediend bij Gedeputeerde Staten van Drenthe om een onderzoek naar de schade die zij meenden te lijden als gevolg van grondwateronttrekking. Deze verzoeken waren volgens gedaagde in overeenstemming met artikel 37 van de Grondwaterwet, nu dit artikel zou bepalen dat hij die schade lijdt als gevolg van grondwateronttrekking een dergelijk verzoek kan instellen. Eisers waren in de genoemde maanden in het jaar 1991 derhalve bekend met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon, aldus gedaagde. Eisers hebben dat gemotiveerd betwist. 4.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van gedaagde op verjaring onvoldoende is onderbouwd. Door de Hoge Raad is meerdere malen beslist dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade op grond van artikel 3:310, lid 1 BW verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag waarop de benadeelde daadwerkelijk met de schade en de aansprakelijke persoon bekend is, zie onder andere HR 6 april 2001 (RvdW 2001/73). Degene die zich op verjaring beroept dient te stellen en zonodig te bewijzen dat zulks het geval is. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eisers in 1991 wellicht 'meenden' (zoals enkel door gedaagde is gesteld) schade als gevolg van de grondwateronttrekking door gedaagde te hebben geleden en te lijden niet impliceert -zoals gedaagde kennelijk voorstaat- dat zij alsdan reeds daadwerkelijk zowel met hun schade als de aansprakelijke persoon bekend waren. 'Menen' houdt niet meer in dan veronderstellen, aannemen. Evenmin volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat eisers in 1991 om een onderzoek ex artikel 37 van de Grondwaterwet hebben verzocht dat zij op dat moment daadwerkelijk met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend waren. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 37 Grondwaterwet blijkt dat de wetgever de mogelijkheid van het laten instellen van een onderzoek heeft geschapen juist voor die situaties waarin niet duidelijk is of er sprake is van enig verband tussen veranderingen in de grondwaterstand en een bepaalde schade. Het onderzoek, zo blijkt uit de Toelichting, dient uit te wijzen in hoeverre een dergelijk verband bestaat, alsmede, voor zover een dergelijk verband aanwezig is, in welke mate die schade aan een bepaalde grondwateronttrekking (of meerdere van die onttrekkingen) kan worden toegeschreven. Uit het rapport van de TCGB blijkt dat het onderzoek in het onderhavige geval zich daarop ook als geheel heeft gericht. Het door gedaagde gevoerde verweer treft derhalve geen doel. 4.3. Gelet op het voorgaande liggen de vorderingen van eisers, nu tegen de gevorderde rente geen verweer is gevoerd en de rechtbank deze toewijsbaar acht, voor toewijzing gereed. Overige stellingen behoeven derhalve geen bespreking meer. 4.4. Nu gedaagde geheel in het ongelijk wordt gesteld zal de rechtbank haar veroordelen in de proceskosten. BESLISSINGEN De rechtbank: 1. Verklaart voor recht dat gedaagde gehouden is de schade, veroorzaakt door grondwateronttrekking en zoals gespecificeerd in het rapport van de TCGB, te vergoeden aan de betrokken landbouwers. 2. Veroordeelt gedaagde om aan eisers sub. 2 te betalen een bedrag van tweehonderdnegentienduizend achthonderdachtennegentig gulden ( f. 219.898,00), vermeerderd met de rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. 3. Veroordeelt gedaagde om aan eisers sub 3. te voldoen een bedrag van twee-en tachtigduizend zeshonderdzesenzeventig gulden en zesentwintig cent ( f. 82.676,26) vermeerderd met de rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. 4. Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van eisers begroot op f. 5.400,00 aan salaris procureur en f. 5.857,94 aan verschotten. 5. Verklaart dit vonnis, voor zover gewezen onder 2, 3 en 4, uitvoerbaar bij voorraad. Gewezen door mr. A.M.A.M. Kager, in tegenwoordigheid van de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 3 juli 2001, en door de rechter en de griffier ondertekend.