Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2594

Datum uitspraak2001-07-11
Datum gepubliceerd2001-07-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-000395-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Daargelaten de vraag of het juist is dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van een strafbaar feit op het moment dat van verdachte de uitlevering van het vuurwerk werd gevorderd, kunnen al de bevoegdheden, opgenomen in titel III WED, dus ook de bevoegdheid om krachtens artikel 18 WED uitlevering ter inbeslagname te vorderen, worden toegepast vóórdat sprake is van een verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Daartoe volstaat een concrete aanwijzing van overtreding van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 1 en 1a WED.


Uitspraak

Parketnummer: 21-000395-01 Uitspraak dd.: 9 juli 2001 TEGENSPRAAK GERECHTSHOF TE ARNHEM economische kamer ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 18 december 2000 in de strafzaak tegen [NAAM], geboren te [plaats] [in het jaar] 1975, wonende te [woonplaats]. Het hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan. De telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Verweer Door en namens verdachte is gesteld dat het bewijs onrechtmatig is verkregen nu, na de controle van de bestelbus van verdachte, waarin geen vuurwerk werd aangetroffen, "het vermoeden" op heeft opgehouden te bestaan, waardoor de verbalisanten geen verdere bevoegdheid meer aan de Wet op de economische delicten (WED) konden ontlenen. Voor zover de raadsman bedoelt te stellen dat op het moment dat van verdachte de uitlevering van het vuurwerk werd gevorderd, een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van een strafbaar feit ontbreekt, overweegt het hof hieromtrent als volgt. Op woensdag 17 november 1999, omstreeks 15.00 uur, beginnen een medewerker van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost en een medewerker van de Belgische rijkswacht met toestemming van de Nationale Magistraat van België met de uitvoering van een grensoverschrijdende observatie van het bedrijfsterrein van een vuurwerkhandelaar in de Belgische gemeente Bocholt, in het kader van bestrijding van de invoer van illegaal vuurwerk. Omstreeks 18.30 uur wordt waargenomen dat een bestelbus met het Nederlandse kenteken [kenteken] het bedrijfsterrein van de vuurwerkhandel oprijdt. Omstreeks 19.30 uur wordt aan de verbalisanten Eijnden en Derks, ambtenaren van de rijksbelastingdienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren, medegedeeld dat de observatie van de vuurwerkhandelaar wordt beëindigd en dat voormelde bestelbus het bedrijfsterrein nog niet heeft verlaten. Blijkens navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer stond het kenteken op naam van [naam], [adres] te [plaats]. De verbalisanten Eijnden en Derks hebben, in de veronderstelling dat de bestelbus via de A2 in de richting van Duiven zou rijden, van 20.30 uur tot 21.45 uur gepost aan de rijksweg A2 bij het knooppunt Leenderheide. De bestelbus is de douanebeambten niet gepasseerd. Omstreeks 22.00 uur heeft de verbalisant Bussel voormelde constateringen medegedeeld aan de meldkamer van de Regio Politie Gelderland-Midden. De meldkamer heeft voormelde informatie doorgegeven aan de hulpofficier van justitie J. Theunissen. Deze heeft hierop de verbalisanten Thijssen, Saarloos en Steenblik verzocht een onderzoek in te stellen op het adres [adres] te [plaats], gemeente [gemeente]. Omstreeks 23.05 uur zien de verbalisanten Thijssen, Saarloos en Steenblik voormelde bestelbus wegrijden van het perceel [adres] te [plaats]. Bij controle van de bestelbus blijkt dat er zich geen vuurwerk in de bestelbus bevindt. De verbalisanten veronderstellen dat het vuurwerk inmiddels is uitgeladen en vorderen van verdachte op basis van artikel 18 WED de uitlevering van al het vuurwerk. De verdachte gaat hierop de verbalisanten voor naar de bedrijfshal behorende bij genoemd perceel in en toont de verbalisanten het vuurwerk. Daargelaten de vraag of het juist is dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van een strafbaar feit op het moment dat van verdachte de uitlevering van het vuurwerk werd gevorderd, kunnen al de bevoegdheden, opgenomen in titel III WED, dus ook de bevoegdheid om krachtens artikel 18 WED uitlevering ter inbeslagname te vorderen, worden toegepast vóórdat sprake is van een verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Daartoe volstaat een concrete aanwijzing van overtreding van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 1 en 1a WED. Gelet op hetgeen hiervoor is vermeld over de feitelijke gang van zaken acht het hof een dergelijke concrete aanwijzing, ook na de controle van de bestelbus, aanwezig en verwerpt het hof het verweer. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III) Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf Het medeplegen van: het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen; meermalen gepleegd. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend. In plaats daarvan zal het hof, mede gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van verdachte, het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte opleggen, gedurende het hierna te noemen aantal uren. Verdachte heeft ter terechtzitting een daartoe strekkend aanbod gedaan en heeft met de op te leggen onbetaalde arbeid en met het door het hof te bepalen aantal uren ingestemd. Gebleken is dat een geschikt project voorhanden is. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 22b, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de artikelen 3, 4 en 15 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte gedurende 100 (eenhonderd) uren, dit in plaats van 2 (twee) maanden gevangenisstraf. Bepaalt, dat bij de uitvoering van de straf van het verrichten van onbetaalde arbeid 2 (twee) uren in mindering worden gebracht wegens de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht. Bepaalt, dat met deze arbeid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 4 (vier) maanden na het onherroepelijk worden van dit arrest, moet worden aangevangen. Bepaalt, dat deze arbeid binnen 6 (zes) maanden na de aanvang daarvan moet zijn verricht. Bepaalt, dat verdachte werkzaamheden zal verrichten verbonden aan een door de coördinator dienstverlening van de Stichting Reclassering Nederland, werkeenheid Arnhem, aan te wijzen project, zoals is goedgekeurd door het openbaar ministerie. Aldus gewezen door mr Abbink, voorzitter, mrs Van Ditzhuijzen en Van Kuijck, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Van Laethem, griffier, en op 9 juli 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken.