Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2619

Datum uitspraak2001-06-25
Datum gepubliceerd2001-07-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAW 1999/2239
Statusgepubliceerd


Indicatie

Slechts éénmaal in aanmerking brengen van werknemers die op één adres wonen voor werkgeversbijdrage tot aanschaf computer levert geen discriminatie van samenwonenden op. Afwijzing van eisers verzoek tot verstrekking aan beiden van een werkgeversbijdrage ad fl. 800,- voor aanschaf van een pc met toebehoren. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat medewerkers die duurzaam samenwonen op hetzelfde adres en gezamenlijk één huishouding voeren, ten hoogste éénmaal aanspraak kunnen maken op de werkgeversbijdrage van fl. 800,-. Rechtbank: Hoewel het door verweerder gehanteerde criterium (maximaal één werkgeversbijdrage per adres) in art. 1 GW niet expliciet is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat die bepaling tevens ziet op het door verweerder gemaakte onderscheid. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of het door verweerder toegepaste criterium voor onderscheid in de toekenning van de werkgeversbijdrage is gebaseerd op redelijke en objectieve gronden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder heeft zowel in zijn verweerschrift als ter zitting aangegeven dat het doel van de Regeling is om verweerders medewerkers in staat te stellen en te stimuleren tot de aanschaf van een personal computer met toebehoren waarmee zij thuis dezelfde werkzaamheden kunnen verrichten als op het werk. In het geval van eisers, die duurzaam samenwonen op hetzelfde adres en derhalve beiden gebruik kunnen maken van de door hen gezamenlijk aan te schaffen PC met toebehoren, is het toekennen van één werkgeversbijdrage dus voldoende om aan het doel van de Regeling te beantwoorden. Met betrekking tot het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel, dat naar hun mening inhoudt dat voor alle werknemers gelijke aanvullende arbeidsvoorwaarden moeten gelden, is de rechtbank van oordeel dat er op dit punt een zekere beleidsvrijheid bestaat. Daarbij heeft de rechtbank betekenis toegekend aan de omstandigheid dat verweerder zijn beleidskeuze om de aanspraak op een werkgeversbijdrage van fl. 800,- behoudens bijzondere omstandigheden te beperken tot één per adres, heeft gemaakt in overleg met en na instemming van (onder meer) het Regionaal Georganiseerd Overleg en de betreffende ondernemingsraad. Daar komt bij dat, zoals ter zitting naar voren is gebracht, de werkgeversbijdragen worden gefinancierd uit algemene, niet aan het aantal medewerkers gerelateerde, budgetten. De beleidskeuze van verweerder om dergelijke (beperkte) financiële middelen op de meest doelmatige wijze in te zetten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk worden geacht. Beroep ongegrond. Korpsbeheerder van de Regiopolitie Gelderland Zuid, verweerder. mr. I.L.P. Crombeen GW 1 AWGB 5.1.d Regeling stimulering PC-gebruik met gedeeltelijk fiscale financiering voor medewerkers van de Politie Gelderland-Zuid in relatie tot aanschaf van een personal computer en/of computer componenten 2.4


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Arnhem Sector bestuursrecht Reg.nr.: AW 1999/2239 UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: A en B, beiden wonende te C, eisers, en de korpsbeheerder van de Regiopolitie Gelderland Zuid, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 19 oktober 1999. 2. Feiten en procesverloop Op 23 december 1998 hebben eisers, die beiden werkzaam zijn in dienst van de Regiopolitie Gelderland Zuid, verweerder verzocht om aan ieder van hen een werkgeversbijdrage van fl. 800,- toe te kennen voor de aanschaf van een personal computer met toebehoren. Bij besluit van 13 januari 1999 heeft verweerder het verzoek van eisers afgewezen. Eisers hebben op 25 januari 1999 tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is ter advisering voorgelegd aan de commissie Bezwaarschriften van de Regiopolitie Gelderland Zuid. Bij schrijven van 1 juni 1999 hebben eisers hun bezwaarschrift nader toegelicht. Zij hebben afgezien van de mogelijkheid te worden gehoord als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 12 augustus 1999 heeft voormelde commissie advies uitgebracht aan verweerder. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 19 oktober 1999 heeft verweerder het bezwaar van eisers, overeenkomstig het advies van de commissie, ongegrond verklaard. Namens eisers heeft mr. H.J. Weekers, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, op 29 november 1999 tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 7 december 1999. Verweerder heeft op 28 december 1999 een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 mei 2001, waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W. Tiggelaven, juridisch beleidsmedewerker bij de Regiopolitie Gelderland Zuid. Namens eisers is, zoals aangekondigd in de brief van 17 april 2001, niemand verschenen. 3. Overwegingen In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarbij verweerder de bezwaren tegen het besluit van 13 januari 1999 ongegrond heeft verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat medewerkers die duurzaam samenwonen op hetzelfde adres en gezamenlijk één huishouding voeren, ten hoogste éénmaal aanspraak kunnen maken op de werkgeversbijdrage van fl. 800,-. Eisers kunnen zich met dit besluit niet verenigen en stellen zich op het standpunt dat verweerder ongeoorloofd onderscheid maakt tussen medewerkers die samenwonen op hetzelfde adres en medewerkers die dat niet doen. Volgens eisers is verweerders besluit in strijd met het discriminatieverbod zoals dat is neergelegd in artikel 1 van de Grondwet (GW) en in artikel 5, eerste lid, sub d, van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB). Zij stellen in dat verband dat er geen objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat voor het door verweerder gemaakte onderscheid in arbeidsvoorwaarden. In eerste instantie stelt de rechtbank vast dat het besluit in primo en het bestreden besluit in algemeen mandaat zijn genomen door respectievelijk de plaatsvervangend korpschef en de korpschef. Aan deze mandaten liggen echter geen geldige (schriftelijke) mandaatsbesluiten van verweerder ten grondslag, zodat de genoemde besluiten zijn genomen in strijd met het bepaalde in artikel 10:5, tweede lid, van de Awb. Deze bevoegdheidsgebreken kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden gepasseerd omdat verweerder op 28 december 1999 heeft besloten het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, alsnog voor zijn rekening te nemen. De rechtbank overweegt voorts als volgt. In artikel 2 sub 4 van de "Regeling stimulering PC-gebruik met gedeeltelijk fiscale financiering voor medewerkers van de Politie Gelderland-Zuid in relatie tot aanschaf van een personal computer en/of computer componenten" (hierna: de Regeling) is bepaald dat medewerkers die woonachtig zijn op één adres slechts éénmaal in aanmerking komen voor de werkgeversbijdrage van fl. 800,-, tenzij sprake is van een eerste- of tweedegraads familieband of een huurovereenkomst waarbij geen sprake is van een relatie tussen huurder en verhuurder. Wensen zij wel beiden in aanmerking te komen voor de vergoeding van ingeleverde verlofdagen, dan dienen beiden een "Aanmelding belangstelling Regeling Stimulering PC-gebruik" in te leveren. Voorwaarde is dan wel dat de originele factuur op beider naam moet worden gesteld. In artikel 24 van de Politiewet 1993 is bepaald dat het beheer van het regionale politiekorps berust bij de korpsbeheerder, die daartoe wordt bijgestaan door de korpschef. Het vaststellen van een PC-stimuleringsregeling voor medewerkers moet naar het oordeel van de rechtbank worden gerekend tot de in artikel 24 van de Politiewet 1993 omschreven beheerstaak. Hieruit volgt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de Regeling bij verweerder berustte. Aan de vaststelling van de Regeling door de korpschef van de Regiopolitie Gelderland Zuid ligt geen geldig (schriftelijk) mandaat van verweerder ten grondslag, zodat aan de totstandkoming van de Regeling een bevoegdheidsgebrek kleeft. De rechtbank gaat ook aan dit bevoegdheidsgebrek voorbij, omdat uit de stukken blijkt dat verweerder, in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Regionale College, direct betrokken is geweest bij de voorbereiding en totstandkoming van de Regeling en hij blijkens het verweerschrift de inhoud van de Regeling volledig onderschrijft. Wat de inhoudelijke kant van het bestreden besluit betreft, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 1 van de GW luidt: "Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan". In artikel 5, eerste lid, van de AWGB is onder meer bepaald dat onderscheid is verboden bij arbeidsvoorwaarden. Artikel 1 van de AWGB bepaalt dat wordt verstaan onder: a. onderscheid: direct en indirect onderscheid; b. direct onderscheid: onderscheid tussen personen op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgelijke staat; c. indirect onderscheid: onderscheid op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan die bedoeld in onderdeel b., dat direct onderscheid tot gevolg heeft. Ingevolge artikel 1 van de Grondwet is het niet alleen op de daarin genoemde gronden maar op welke grond dan ook, verboden onderscheid te maken tussen vergelijkbare gevallen, tenzij zulks wordt gerechtvaardigd door redelijke en objectieve gronden. Hoewel het door verweerder gehanteerde criterium (maximaal één werkgeversbijdrage per adres) in artikel 1 van de Grondwet niet expliciet is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat die bepaling tevens ziet op het door verweerder gemaakte onderscheid. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of het door verweerder toegepaste criterium voor onderscheid in de toekenning van de werkgeversbijdrage is gebaseerd op redelijke en objectieve gronden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder heeft zowel in zijn verweerschrift als ter zitting aangegeven dat het doel van de Regeling is om medewerkers van de politie Gelderland-Zuid in staat te stellen en te stimuleren tot de aanschaf van een personal computer met toebehoren waarmee zij thuis dezelfde werkzaamheden kunnen verrichten als op het werk. In het geval van eisers, die duurzaam samenwonen op hetzelfde adres en derhalve beiden gebruik kunnen maken van de door hen gezamenlijk aan te schaffen PC met toebehoren, is het toekennen van één werkgeversbijdrage dus voldoende om aan het doel van de Regeling te beantwoorden. Met betrekking tot het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel, dat naar hun mening inhoudt dat voor alle werknemers gelijke aanvullende arbeidsvoorwaarden moeten gelden, is de rechtbank van oordeel dat er op dit punt een zekere beleidsvrijheid bestaat. Daarbij heeft de rechtbank betekenis toegekend aan de omstandigheid dat verweerder zijn beleidskeuze om de aanspraak op een werkgeversbijdrage van fl. 800,- behoudens bijzondere omstandigheden te beperken tot één per adres, heeft gemaakt in overleg met en na instemming van (onder meer) het Regionaal Georganiseerd Overleg en de Ondernemingsraad van de politie van de regio Gelderland-Zuid. Daar komt bij dat, zoals ter zitting naar voren is gebracht, de werkgeversbijdragen worden gefinancierd uit algemene, niet aan het aantal medewerkers gerelateerde, budgetten. De beleidskeuze van verweerder om dergelijke (beperkte) financiële middelen op de meest doelmatige wijze in te zetten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk worden geacht. Van feiten en omstandigheden die aan de toepassing van verweerders algemene beleid in het concrete geval van eisers in de weg zouden kunnen staan, is de rechtbank niet gebleken. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Van strijd met enige (overige) geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel is de rechtbank niet gebleken. Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. I.L.P. Crombeen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2001, in tegenwoordigheid van J.B.M. Wassink als griffier. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: Coll: