Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2793

Datum uitspraak2001-05-10
Datum gepubliceerd2002-02-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/17838 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / termijn kennisgeving. De termijn voor de verzending van de kennisgeving naar de rechtbank van drie dagen vangt, gezien de tekst van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 en in overeenstemming met artikel 6:8 Awb, aan op de dag nadat de in casu Turkse vreemdeling in bewaring is gesteld. Indien de termijn eindigt op een zondag en de dag erna een feestdag betreft, wordt de termijn, ingevolge artikel 1 ATW verlengd tot 1 dag na de feestdag. Verdere verlenging van de termijn is niet aan de orde indien tussen de aanvangsdatum en de einddatum twee dagen voorkomen zoals bedoeld in artikel 2 ATW. Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) j° artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 01/17838 VRONTN inzake :[A], van (gestelde) Turkse nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, eiser, gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, tegen :de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. P.C. Mostert, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 26 april 2001 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 2 mei 2001 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 9 mei 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig J. Van Okburcht- Van der Oest, als tolk in de Turkse taal. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Het bevel van bewaring van 2 mei 2001 is onvoldoende gemotiveerd. Op 26 april 2001 is eiser in bewaring gesteld. Op 2 mei 2001 is een kennisgeving ingevolge art. 94 Vw 2000 naar de rechtbank verstuurd. De kennisgeving is één dag te laat verstuurd. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiser is aangehouden in Duitsland. Vervolgens is eiser overgedragen aan de Koninklijke marechaussee. Het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit bracht naar voren dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Voorts heeft hij zich nooit aangemeld bij de korpschef. Een te late kennisgeving hoeft niet te leiden tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel. De bewaring is rechtmatig en het beroep dient ongegrond verklaard te worden. De rechtbank overweegt het volgende. Het feit dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft betekent dat verweerder bevoegd is om hem ex artikel 59 lid 1, aanhef en sub a Vw 2000 in bewaring te stellen. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien het belang van de openbare orde dat vordert. De in het bevel opgenomen overweging dat hij niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, is op zich summier gemotiveerd. Deze motivering in combinatie met uit het dossier bekende gegevens en hetgeen ook ter zitting is gezegd, namelijk dat eiser op illegale wijze binnen is gekomen, gedurende lange tijd illegaal heeft verbleven in Nederland, zich lange tijd aan het toezicht van de Vreemdelingenpolitie heeft onttrokken, maakt dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat er een gegrond vermoeden bestaat dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken. Het bovenstaande brengt met zich mee dat de rechtbank van oordeel is dat de inbewaringstelling niet in strijd is met de wet en dat het bevel van bewaring voldoende gemotiveerd wordt geacht. De tekst van artikel 94 lid 1 Vw 2000 -waarin onder andere bepaald wordt op welk termijn de kennisgeving verstuurd wordt naar de rechtbank- luidt als volgt: "Uiterlijk op de derde dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59, stelt Onze Minister de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel." Als eerste merkt de rechtbank op, gezien de tekst van de wet, dat de termijn van drie dagen een aanvang neemt op de dag nadat de vreemdeling in bewaring is gesteld, hetgeen ook overigens in overeenstemming is met artikel 6:8 Awb, en derhalve niet op de dag van de inbewaringstelling. Eiser is in bewaring gesteld op donderdag 26 april 2001. De termijn vangt aan op 27 april 2001 en eindigt op 29 april 2001. Ingevolge artikel 1 van de Algemene termijnenwet (Atw) wordt de termijn verlengd, omdat 29 april 2001 een zondag is en 30 april 2001 Koninginnedag is, tot 1 mei 2001. Verdere verlenging van de termijn ingevolge artikel 2 Atw is niet aan de orde omdat zowel 27 april 2001 als 1 mei 2001 een werkdag is en er dus in de reeds verlengde termijn twee dagen als vereist in artikel 2 Atw voorkomen. Hieruit volgt dus dat de kennisgeving uiterlijk op 1 mei 2001 moest worden ingediend. Feitelijke indiening heeft plaatsgevonden op 2 mei 2001. Deze indiening is te laat waarmee tevens is gezegd dat de bewaring na 1 mei 2001 onrechtmatig geworden is en dient te worden opgeheven. Nu de bewaring onrechtmatig wordt beoordeeld heeft eiser in beginsel aanspraak op schadevergoeding, behoudens gronden van billijkheid die tot matiging kunnen leiden. De rechtbank acht dergelijke gronden niet aanwezig, nu de waarborgen die de vreemdelingen-wetgeving biedt door de te late kennisgeving ex artikel 94 lid 1 Vw 2000 zodanig zijn geschonden dat de daaruit voortvloeiende schade niet, ook niet voor een deel, aan eiser toegerekend kan worden. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ 150,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ 1.200,-. Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 710,- als kosten van verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 10 mei 2001 wordt opgeheven; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot ƒ 1.200,- (zegge: twaalfhonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ 710,- (zegge: zevenhonderdentien gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Julen, griffier. Afschrift verzonden op: Conc.: MJ Coll: Bp:- D:B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week.