Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2803

Datum uitspraak2001-11-27
Datum gepubliceerd2001-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02312/00 E
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Mr Fokkens Nr. 02312/00E Zitting 10 juli 2001 Conclusie inzake: [Verdachte] Edelhoogachtbaar College, 1. Verdachte is door het Hof te Arnhem wegens het onder zich hebben van 14 beschermde cultuurvogels (vinken, goudvinken en een geelgors) veroordeeld tot een geldboete van fl 1000, -- , waarvan fl. 750, -- voorwaardelijk, met verbeurdverklaring van de betreffende vogels. 2. Namens de verdachte heeft mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, één middel van cassatie ingediend. 3. Het middel en de toelichting daarop houden in dat het Vogelbesluit 1994 ten tijde van de door de verdachte gepleegde overtreding (9 april 1997) gezien het Securitel-arrest van het Hof van Justitie van de EG geen rechtskracht had, omdat het Vogelbesluit 1994 niet overeenkomstig de richtlijn 83/189/EEG van 28 maart 1983 genotificeerd was. Het Vogelbesluit is na de notificatie in het kader van de zogenaamde "Securitel-hersteloperatie" bij Besluit van 3 december 1997 (Stb. 1997, 381), dat wil zeggen nadat het feit was gepleegd, opnieuw vastgesteld. 4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat: 'hij op 9 april 1997, in de gemeente Wehl, 10 vinken (Fringilla coelebs) en 3 goudvinken (Pyrrhula pyrhulla) en 1 geelgors (Emberiza citrinella), zijnde beschermde vogels als bedoeld in artikel 1 onder ten 2e van de Vogelwet 1936, onder zich heeft gehad;' 5. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als 'overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 7 van de Vogelwet 1936'. 6. Art. 7 Vogelwet luidt aldus: 'Het is verboden beschermde vogels, vogels als bedoeld in artikel 2 of produkten van die vogels onder zich te hebben, te koop te vragen, te kopen, te koop aan te bieden, ten verkoop voorhanden of voorradig te hebben, te verkopen, af te leveren, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, tentoon te stellen of binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen.' 7. Ingevolge het bepaalde in art. 1 onder 2 Vogelwet 1936 worden onder beschermde vogels verstaan: 'alle vogels, welke behoren tot een der in Europa in het wild levende soorten, met uitzondering van de tamme duiverassen, de tamme knobbelzwanen en de in artikel 2 van de Jachtwet genoemde vogels.' 8. In art. 12 Vogelwet 1936 wordt bepaald in welke gevallen art. 7 (en 9) Vogelwet 1936 geen toepassing vindt: 'Het bepaalde in de artikelen 7 en 9 is voor wat betreft het onder zich hebben niet van toepassing ten aanzien van vogels behorend tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten cultuurvogels voor zover de houder van de vogels kan aantonen dat de vogels zijn gekweekt, alsmede ten aanzien van eieren of nesten van zodanige vogels. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het onder zich hebben van de in de eerste volzin bedoelde vogels. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op het verstrekken en aanbrengen van ringen of merken aan de vogels op de registratie van vogels.' 9. De algemene maatregel van bestuur waarnaar art. 12 Vogelwet 1936 verwijst, is het Vogelbesluit 1994. In art. 1 onder 3 Vogelbesluit 1994 worden 'cultuurvogels' als volgt gedefinieerd: 'gekweekte vogels behorende tot de soorten, genoemd in art. 3;' Art. 3 Vogelbesluit 1994 noemt onder meer de vinken, geelgorzen en goudvinken als zijnde soorten bedoeld in art. 12 Vogelwet 1936. 10. Art. 7 Vogelbesluit 1994 bepaalt: '1. Het onder zich hebben van cultuurvogels is slechts toegestaan indien die vogels zijn voorzien van een door of vanwege Onze Minister op aanvraag afgegeven: a. (...) b. gesloten pootring als bedoeld in het vierde lid, welke een middellijn heeft, gemeten aan de binnenkant van de ring, onderscheiden naar vogelsoort van ten hoogste: (...) - vink: 2,7 mm; (...) - geelgors: 2,9 mm; - goudvink: 2,9 mm; (...) 4. Een gesloten pootring is zodanig vervaardigd dat deze niet kan worden verwijderd zonder de ring te breken of te beschadigen of de poot van de vogel te verwonden. 11. Het middel berust op de opvatting dat het ontwerp van (de betreffende bepalingen van) het Vogelbesluit op grond van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 (83/189/EEG, PB L.109 van 26 april 1983) (hierna: notificatierichtlijn) had moeten worden aangemeld bij de Commissie en dat het verzuim dit te doen blijkens de beslissing van het Hof van Justitie in het zgn. Securitel-arrest tot gevolg heeft dat het Vogelbesluit in deze zaak buiten toepassing moet blijven (1). 12. Voor de bespreking van die klacht moet worden uitgegaan van de tekst van Richtlijn 83/189 zoals die is gewijzigd door Richtlijn 88/182/EEG van de Raad van 22 maar1988. De wijziging die door Richtlijn 94/10/EG werd aangebracht ging in op 5 september 1994 en is, nu het Vogelbesluit 1994 (oud) in werking is getreden op 4 augustus 1994, hier niet van belang. 13. De Notificatierichtlijn verplicht de lidstaten om wetsontwerpen voor technische voorschriften met betrekking tot industrieproducten, landbouwproducten en geneesmiddelen bij de Commissie aan te melden. Art. 8 van de notificatierichtlijn luidde ten tijde van de invoering van het Vogelbesluit 1994 (oud) als volgt: '1. De lidstaten delen de Commissie onmiddellijk ieder ontwerp van een technisch voorschrift mede, tenzij het een volledige omzetting van internationale of Europese norm betreft, in welk geval met een eenvoudige vermelding van de betrokkenen internationale of Europese norm kan worden volstaan zij doen de Commissie tevens in beknopte vorm mededeling van de redenen die de vaststelling van een dergelijk technisch voorschrift noodzakelijk maken, tenzij die redenen reeds uit het ontwerp blijken. (...) 14. Ten tijde van de invoering van het Vogelbesluit 1994 luidde de omschrijving van het begrip 'technisch voorschrift' (art. 1 punt 5) in de richtlijn als volgt: 'Technisch voorschrift: technische specificaties, met inbegrip van de hierop toepasselijke bestuursrechtelijke bepalingen die de jure of de facto moeten worden nageleefd voor het verhandelen of het gebruik in een Lid-Staat of in een groot deel van deze Staat, met uitzondering van die welke door de plaatselijke overheid zijn vastgesteld.'(2) 15. Onder 'technische specificatie' in art. 1 punt 1 van de Notificatierichtlijn werd verstaan: 'specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een produkt, zoals kwaliteitsniveaus, prestatie, veiligheid of afmetingen, met inbegrip van de voorschriften inzake terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, het merken of etiketteren, zoals die op het produkt van toepassing zijn alsmede produktiemethodes en -procédés voor landbouwprodukten in de zin van artikel 38, lid 1, van het Verdrag, voor produkten bestemd voor menselijke of dierlijke voeding en voor geneesmiddelen als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 65/65/EEG (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 8721/EEG (2).'(3) 16. Het Vogelbesluit 1994 (oud) is aanvankelijk niet aangemeld. Voor de beoordeling van de vraag of dat in casu had gemoeten, dient eerst de vraag te worden beantwoord of de in het Vogelbesluit gegeven voorschriften omtrent de pootringen van vogels technische voorschriften in de zin van de Notificatierichtlijn, zoals die toen luidde, waren. 17. De regering heeft zich in het kader van de "Securitel-hersteloperatie" op het standpunt gesteld dat het Vogelbesluit alsnog diende te worden genotificeerd. Vandaar dat het Vogelbesluit van 1994 bij Koninklijk Besluit van 3 december 1997 (Stb. 681) met ingang van 24 december 1997 praktisch ongewijzigd is vervangen. In de Nota van Toelichting schrijft de Minister van landbouw, Natuurbeheer en Visserij onder meer dat de voorschriften voor aan te brengen pootringen zijn aan te merken als technische voorschriften in de zin van de notificatierichtlijn. 18. Het betreffende, hierboven onder 10 weergegeven art. 7 Vogelbesluit 1994 bevat onder meer de eisen, in het bijzonder afmetingen en de wijze van vormgeving, waaraan pootringen dienen te voldoen afhankelijk van het type vogel dat de pootring zal dragen. 19. Naar mijn mening heeft dit voorschrift betrekking op de vereiste kenmerken van een product overeenkomstig het bepaalde in art. 1,1 jo art. 1.5 Notificatierichtlijn. Er worden immers eisen gesteld aan de beschermde vogels die men, bij wijze van uitzondering op het algemene verbod daartoe, wel onder zich mag houden, te koop aanbieden etc. Deze vogels - de producten - dienen op een bepaalde, voorgeschreven wijze geringd te zijn. Dat is een technische specificatie en dus een technisch voorschrift in de zin van de Notificatierichtlijn. 20. Dat wil echter nog niet zeggen dat het betreffende voorschrift moest worden aangemeld. Art. 10 Notificatierichtlijn, zoals dat luidde in 1994, bepaalde immers dat art. 8 (en 9) van voornoemde richtlijn onder bepaalde omstandigheden geen toepassing vinden. Het luidde toen als volgt: 'De artikelen 8 en 9 zijn niet van toepassing wanneer de Lid-Staten voldoen aan hun verplichtingen die voortvloeien uit communautaire richtlijnen en verordeningen; dit geldt eveneens voor de verbintenissen die voortvloeien uit een internationale overeenkomst die de aanneming van uniforme technische specificaties in de Gemeenschap tot gevolg hebben.' 21. De considerans bij het Vogelbesluit 1994 (oud) houdt onder meer in dat dit besluit mede ziet op de uitvoering van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Pb EG L 103) en de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg op het gebied van de jacht en de vogelbescherming van10 juni 1970 (Trb. 1970, 155). 22. In preambule van de richtlijn 79/409/EEG wordt overwogen dat 'om te vermijden dat de handelsbelangen het jacht- en vangstpeil nadelig beïnvloeden, (het) noodzakelijk is een algemeen handelsverbod in te stellen en alleen afwijkingen toe te staan voor die soorten wier biologische status zulks toestaat, rekening houdende met de specifieke omstandigheden die in de verschillende gebieden heersen.' 23. In art. 9 lid 1 van voornoemde richtlijn wordt bepaald dat de Lidstaten mogen afwijken onder bepaalde omstandigheden van de in art. 5, 6 , 7 en 8 genoemde verboden van de richtlijn die zien op de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogels. Een van de uitzonderingen is: 'ten einde het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan. 2. In de afwijkende bepalingen moet worden vermeld: - voor welke soorten mag worden afgeweken, - met welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan, - onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen. - welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen, - welke controles zullen worden uitgevoerd. 3. De Lid-Staten zenden de Commissie jaarlijks een verslag toe over de toepassing van dit artikel. 24. Art. 12 Vogelwet 1936 en art. 1 onder e, art. 3 en art. 7 Vogelbesluit 1994 geven uitvoering aan deze bevoegdheid tot inperking van het verbod tot houden, vangen etc. van beschermde vogels.. 25. In de Memorie van Toelichting bij het in 1990 ingediende voorstel tot wijziging van onder meer de Vogelwet 1936, stelt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij: 'De tweede categorie van uitzonderingen op het beschermingsregime betreft het vangen, het onder zich hebben en verhandelen van jacht- en kooivogels (artikelen 11 en 12). (...) De voorgestelde aanpassingen van de artikelen 11 en 12 hebben allereerst ten doel de handel in vogels voor de jacht en de kooi niet langer toe te staan, omdat de EG-Vogelrichtlijn dat in beginsel ten aanzien van de in het geding zijnde soorten niet toestaat. (...) Uitgangspunt bij het voorgestelde artikel 12 is dat de mogelijkheid vergunningen te verlenen voor het vangen van kooivogels en het verhandelen van deze vogels vervalt. Dit is een bestendiging van de bestaande situatie. (...) Evenals thans blijft het onder zich hebben van kooivogels vrij. Op dit moment ontbreekt evenwel een bepaling dat de vogels geringd en geregistreerd moeten zijn. Hierdoor kunnen overtredingen zoals wildvang moeilijk worden tegen gegaan. Teneinde de controle op het houden van deze vogels effectiever te doen zijn, zal voor deze vogels net zoals voor de jachtvogels een ringen of merken- en registratiesysteem worden ingevoerd.'(4) Verderop in de Memorie van Toelichting zegt de Minister van Justitie: 'Wat betreft de kooivogels wordt opgemerkt dat in een algemene maatregel van bestuur zal worden voorzien in een ringen- of merken- en registratiesysteem voor de aangewezen kooivogels. Uiteraard is het hierbij van belang de organisaties van vogelhouders te betrekken. Vrijstelling zal kunnen worden verleend voor het binnenlands vervoer en het tentoonstellen van geringde of geregistreerde vogels.'(5) 26. De noodzaak van het ringregistratiesysteem wordt in de Memorie van Antwoord als volgt (opnieuw) toegelicht. 'Op grond van het voorgestelde artikel 12 en een op dat artikel te baseren algemene maatregel van bestuur zal het onder zich hebben van kooivogels slechts toegestaan zijn voor zover die vogels zijn voorzien van een gesloten pootring. Een dergelijke ring kan alleen worden aangebracht aan de poot van een nog niet uitgevlogen jonge vogel en kan gelden als bewijs van geboorte in gevangenschap. Het is inderdaad mogelijk dergelijke ringen ook aan te leggen aan jonge vogels in nesten in de natuur. Als dan de vogels vlak voordat zij uitvliegen naar een volière worden overgebracht, kunnen ze doorgaan voor gekweekte vogels. De overlevingskansen van dergelijke uit de natuur gehaalde vogels zijn echter niet groot. Bovendien is de kennis omtrent het kweken van kooivogels zodanig, dat ik het risico dat vogelhouders op de geschetste illegale wijze vogels bemachtigen gering acht.(6) 27. De regelgeving van het ringensysteem, zoals onder meer in art. 7 Vogelbesluit 1994 neergelegd, is een directe uitwerking van het bepaalde in art. 9 lid 1 en 2 van de richtlijn 79/409/EEG. Weliswaar is die richtlijn niet erg gedetailleerd ten aanzien van de uitwerking van de voorwaarden waaronder een uitzondering op de in de richtlijn vervatte verboden mag worden gemaakt, maar dat neemt mijns inziens niet weg de regeling van het ringensysteem kan worden beschouwd als het voldoen aan een verplichting die voortvloeit uit een communautaire richtlijn. Het vereiste dat de vogels zijn geringd op een bepaalde wijze valt onder de in art. 9 lid 2 van de richtlijn gestelde eis dat wordt vastgesteld onder welke voorwaarden afwijkende maatregelen mogen worden genomen en welke controles zullen worden uitgevoerd. Het gaat hier immers om controleerbaarheid van de eis dat de betreffende vogels gekweekte en geen gevangen vogels zijn. (7) De in lid 3 van art. 9 verwoorde verplichting van het jaarlijks verslag uitbrengen over de toepassing van art. 9 biedt daarenboven de Commissie de mogelijkheid om toezicht te houden op de wijze waarop door de Lid-staten van de in art. 9 gegeven bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. 28. Ik kom tot de slotsom dat notificatie op grond van het bepaalde in art. 10 van de Notificatierichtlijn niet was vereist en dat het middel om die reden niet kan slagen. 29. Ambtshalve wil ik nog iets opmerken over de kwalificatie. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 7 van de Vogelwet 1936". Die kwalificatie lijkt mij om de volgende reden niet juist. Zoals de Hoge Raad in NJ 1994, 758 heeft overwogen, is het kennelijk de bedoeling van de wetgever geweest om in art. 7 Vogelwet ook het onder zich hebben van één der beschermde vogels met straf te bedreigen. Gelet op deze bedoeling van de wetgever dient de kwalificatie te luiden: "Handelen in strijd met een bij art. 7 van de Vogelwet 1936 vastgesteld voorschrift, veertien maal gepleegd". De door het Hof gegeven kwalificatie dient derhalve verbeterd te worden en art. 57 Sr dient te worden toegevoegd aan de artikelen waarop de straf berust. Vernietiging voor wat de strafoplegging betreft kan achterwege blijven omdat de verdachte bij zodanige vernietiging duidelijk geen belang heeft. Ik concludeer dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor zover het betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de vermelding van de toepasselijke wetsartikelen, deze zal verbeteren als hierboven aangegeven en het beroep voor het overige zal verwerpen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, 1 HvJ, CIA Security International SA tegen Signalson SA en Securitel SPRL, 30 april 1996, C-194/94, NJ 1997, 214) 2 Richtlijn 83/189/EEG van 28 maart 1983, Pb EG L 109 van 26 april 1983, p. 8 e.v. 3 De nrs (1) en (2) staan voor de voetnoten van de vindplaatsen van deze twee richtlijnen. 4 Kamerstukken II, 1990-1990, 22 201, nr. 3, p. 1. 5 Kamerstukken II, 1990-1991, 22 201, nr. 3, p. 28. 6 Kamerstukken II, 1991-1992, 22 201, nr. 5, p. 15. 7 Vergelijk bijvoorbeeld HvJ C-246-98, 23 maart 2000, Jur. EG 2000, p I-1777 waarin de (niet aangemelde) nationale wetgeving een uitvoering was van de communautaire regeling. Zie ook: HvJ C-425/97 tot C-427/97, 11 mei 1999, Jur. 1999, p. I-2947.


Uitspraak

27 november 2001 Strafkamer nr. 02312/00 E KD/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 7 februari 2000, nummer 21/002365-98, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 2 november 1998 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 7 van de Vogelwet 1936" veroordeeld tot een geldboete van éénduizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan zevenhonderdvijftig gulden, subsidiair vijftien dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voorzover het betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de vermelding van de toepasselijke wetsartikelen, deze zal verbeteren en het beroep voor het overige zal verwerpen. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel strekt ten betoge dat het op de Vogelwet 1936 berustende Vogelbesluit 1994 (oud) technische voorschriften behelst als bedoeld in Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart l983, betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1983, L 109, blz. 8; hierna: de Notificatierichtlijn). In het middel wordt aangevoerd dat, nu het ontwerp van het Vogelbesluit 1994, zoals het ten tijde van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit gold, niet overeenkomstig de Notificatierichtlijn was aangemeld bij de Europese Commissie, het Vogelbesluit 1994 (oud) buiten toepassing moet worden gelaten met als gevolg dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit niet kan worden veroordeeld. 3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 9 april 1997, in de gemeente Wehl, 10 vinken (Fringilla coelebs) en 3 goudvinken (Pyrrhula pyrrhulla) en 1 geelgors (Emberiza citrinella), zijnde beschermde vogels als bedoeld in artikel 1 onder ten 2e van de Vogelwet 1936, onder zich heeft gehad." Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd zoals hiervoor onder 1 is weergegeven. 3.3. Het volgende wettelijk kader is in deze zaak van belang. (i) Art. 7 Vogelwet 1936 luidt: "Het is verboden beschermde vogels, vogels als bedoeld in artikel 2 of produkten van die vogels onder zich te hebben, te koop te vragen, te kopen, te koop aan te bieden, ten verkoop voorhanden of voorradig te hebben, te verkopen, af te leveren, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, tentoon te stellen of binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen." (ii) Ingevolge het bepaalde in art. 1 onder 2 Vogelwet 1936 worden onder beschermde vogels verstaan: "alle vogels, welke behoren tot een der in Europa in het wild levende soorten, met uitzondering van de tamme duiverassen, de tamme knobbelzwanen en de in artikel 2 van de Jachtwet genoemde vogels." (iii) Art. 12 Vogelwet 1936 houdt in: "Het bepaalde in de artikelen 7 en 9 is voor wat betreft het onder zich hebben niet van toepassing ten aanzien van vogels behorend tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten cultuurvogels voor zover de houder van de vogels kan aantonen dat de vogels zijn gekweekt, alsmede ten aanzien van eieren of nesten van zodanige vogels. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het onder zich hebben van de in de eerste volzin bedoelde vogels. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op het verstrekken en aanbrengen van ringen of merken aan de vogels en op de registratie van vogels." (iv) De in art. 12 Vogelwet 1936 bedoelde algemene maatregel van bestuur, het Vogelbesluit 1994 (oud), definieert in art. 1 onder e 'cultuurvogels' als volgt: "gekweekte vogels behorende tot de soorten, genoemd in art. 3." Art. 3 van dat besluit noemt onder meer de vinken, geelgorzen en goudvinken als soorten bedoeld in art. 12 Vogelwet 1936. (v) Art. 7 Vogelbesluit 1994 (oud) bepaalt: "1. Het onder zich hebben van cultuurvogels is slechts toegestaan indien die vogels zijn voorzien van een door of vanwege Onze Minister op aanvraag afgegeven: - open pootring als bedoeld in het derde lid - gesloten pootring als bedoeld in het vierde lid, welke een middellijn heeft, gemeten aan de binnenkant van de ring, onderscheiden naar vogelsoort van ten hoogste: (...) - vink: 2,7 mm; (...) - geelgors: 2,9 mm; - goudvink: 2,9 mm; (...) 3. Een open pootring is zodanig vervaardigd dat deze, nadat hij is gesloten rond de poot van een vogel, niet kan worden verwijderd zonder de ring te breken of te beschadigen of de poot van de vogel te verwonden. 4. Een gesloten pootring is zodanig vervaardigd dat deze niet kan worden verwijderd zonder de ring te breken of te beschadigen of de poot van de vogel te verwonden." 3.4. In het midden kan blijven of het Vogelbesluit 1994 onder het bereik van de Notificatierichtlijn valt. Immers ook al zou dit zo zijn, dan nog bestond er op grond van het navolgende geen mededelingsplicht met betrekking tot dit besluit. 3.5. Overeenkomstig de in de artikelen 8 en 9 van de Notificatierichtlijn neergelegde informatieprocedure zijn de Lid-Staten verplicht elk ontwerp voor een technisch voorschrift onmiddellijk aan de Commissie mede te delen en de goedkeuring daarvan uit te stellen gedurende een bepaalde termijn. In art. 10 van de Notificatierichtlijn wordt daarop een uitzondering gemaakt indien de Lid-Staten met de desbetreffende technische voorschriften voldoen aan verplichtingen van communautaire aard. Art. 10 van de notificatierichtlijn luidt, na wijziging bij Richtlijn 88/182/EEG: "De artikelen 8 en 9 zijn niet van toepassing wanneer de Lid-Staten voldoen aan hun verplichtingen die voortvloeien uit communautaire richtlijnen en verordeningen. Dit geldt eveneens voor de verbintenissen die voortvloeien uit een internationale overeenkomst die de aanneming van uniforme technische specificaties in de Gemeenschap tot gevolg hebben." 3.6. De considerans bij het Vogelbesluit 1994 (oud) houdt in dat dit besluit mede strekt tot implementatie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad voor de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Pb EG nr. L103); verder: de Vogelrichtlijn). 3.7. De considerans bij de Vogelrichtlijn houdt onder meer in: "Overwegende dat wegens het belang dat bepaalde specifieke situaties kunnen hebben, mogelijkheid tot ontheffing dient te bestaan waarbij door de Commissie toezicht wordt uitgeoefend. (...) Overwegende dat de Commissie om de drie jaar een samenvattend verslag opstelt en aan de Lid-Staten toezendt dat is gebaseerd op de aan haar door de Lid-Staten verstrekte inlichtingen over de toepassing van de nationale maatregelen die krachtens deze richtlijn zijn getroffen." 3.8. Art. 1 van de Vogelrichtlijn houdt in: "1. Deze richtlijn heeft betrekking op de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de Lid-Staten waarop het verdrag van toepassing is (...)" Art. 5 van de Vogelrichtlijn luidt: "Onverminderd de artikelen 7 en 9 nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor de invoering van een algemene regeling voor de bescherming van alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten. Deze maatregelen omvatten met name de volgende verbodsbepalingen: a) (...) e) een verbod om vogels te houden van soorten die niet mogen worden bejaagd of gevangen." Art. 9 van de Vogelrichtlijn, dat de Lid-Staten de mogelijkheid geeft af te wijken van enkele verboden uit de Vogelrichtlijn, luidt: "1. De Lid-Staten mogen, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, om onderstaande redenen afwijken van de artikelen 5, 6, 7 en 8: a) (...) c) ten einde het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan. 2. In de afwijkende bepalingen moet worden vermeld: - voor welke soorten mag worden afgeweken, - welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan, - onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen, - welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen, - welke controles zullen worden uitgevoerd. 3. "De Lid-Staten zenden de Commissie jaarlijks een verslag toe over de toepassing van dit artikel. (...)" 3.9. Met de bepalingen van het Vogelbesluit 1994 (oud) heeft de wetgever aan de uit de Vogelrichtlijn voortvloeiende verplichtingen voldaan, waarbij de wetgever gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot afwijking als bedoeld in art. 9, lid 1 en lid 2, van die richtlijn. 3.10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen was, indien er al sprake is van technische voorschriften in de zin van de Notificatierichtlijn, notificatie van het Vogelbesluit 1994 (oud) ingevolge de in art. 10 van de Notificatierichtlijn opgenomen uitzondering niet voorgeschreven. 3.11. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt. 4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als hiervoor onder 1 is weergegeven. Het is kennelijk de bedoeling van de wetgever geweest om in art. 7 Vogelwet 1936 ook het onder zich hebben van één exemplaar van de beschermde vogels met straf te bedreigen (vgl. HR 8 juli 1994, NJ 1994, 758). Gelet hierop dient de kwalificatie te luiden: "Overtreding van een voorschrift gesteld bij art. 7 van de Vogelwet 1936, veertien maal gepleegd." De door het Hof gegeven kwalificatie dient derhalve in die zin verbeterd te worden. De Hoge Raad laat vernietiging voor wat de strafoplegging betreft achterwege omdat de verdachte bij zodanige vernietiging geen belang heeft. 5. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde; Kwalificeert het bewezenverklaarde zoals hiervoor onder 4 weergegeven; Verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 november 2001.