Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2921

Datum uitspraak2001-07-02
Datum gepubliceerd2001-07-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/01724
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Eerste enkelvoudige belastingkamer nummer 98/01724 U i t s p r a a k op het beroep van [X te Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting Apeldoorn op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. De naheffingsaanslag, met het nummer [1.Y8], is met dagtekening 27 februari 1998 aan belanghebbende gezonden. De naheffingsaanslag beloopt ƒ 2.800,- aan nageheven belasting en ƒ 2.800,- aan boete en ziet op het tijdvak 18 oktober 1996 tot en met 17 oktober 1997. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek. 1.4. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen. 1.5. Het Hof heeft op 13 maart 2001 te Arnhem mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 13 maart 2001 aangetekend aan partijen verzonden. 1.6. Belanghebbende heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ¦ 150,- is tijdig gestort. 2. Feiten 2.1. Belanghebbende staat sedert 3 november 1992 als houder van het motorrijtuig met het kenteken [AA-00-BB], merk Datsun Patrol Wagon, ingeschreven in het kentekenregister. Sedert 22 juli 1996 draagt het kentekenbewijs de omschrijving "kampeerauto". 2.2. Naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende om in aanmerking te komen voor het kwarttarief is hem door de Belastingdienst op 8 november 1996 een tweetal bescheiden toegezonden, te weten een formulier Mededeling motorrijtuigenbelasting en een blanco verklaringsformulier. Op het eerste formulier is onder het kopje "Vermelding op het kentekenbewijs niet voldoende" opgemerkt: "Wanneer u in aanmerking wilt komen voor het bijzondere tarief voor een kampeerauto dan moet uw kampeerauto aan de eisen voldoen die het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting (CBM) hiervoor stelt. Dat op het kentekenbewijs deel I van uw motorrijtuig de aantekening "kampeerauto" staat, is niet voldoende. Ik verzoek u na te gaan of uw kampeerauto voldoet aan de eisen die het CBM hiervoor stelt." Voorts is aangegeven aan welke eisen een kampeerauto moet voldoen, te weten: "Permanente voorzieningen voor het verblijf houdt in dat de leefruimte in de kampeerauto geschikt moet zijn om erin te verblijven: de leefruimte moet dus hoog en genoeg breed zijn. Voorbeelden van auto's die niet aan dit criterium voldoen: een standaard hatchback, een stationcar, een jeepachtig model of een ruimte-auto zoals de Renault Espace. Met permanente voorzieningen voor de verzorging wordt bedoeld dat men zich in de kampeerauto moet kunnen verzorgen. Dit betekent: · men moet zich kunnen omkleden in de kampeerauto; · in de auto moet kastruimte aanwezig zijn voor het opbergen van kleding; · in de auto moet het mogelijk zijn om een (eenvoudige) maaltijd te bereiden en te eten. De keuken moet daarvoor de volgende vaste elementen bevatten: · een wel of niet uitklapbare tafel; · een keukenblok met een kookgelegenheid en een gootsteen met afvoer voor vuil water. · Het verswaterreservoir mag wel uitneembaar zijn; · een zelfstandig kooktoestel zoals campinggas op een tank dat los of met schroeven aan de auto is bevestigd, is dus geen vaste kookgelegenheid. Verder dienen een vaste zitbank en een vaste slaapgelegenheid, al dan niet in combinatie, aanwezig te zijn." Voorts staat in de mededeling een telefoonnummer vermeld voor het geval de lezer nog vragen heeft. 2.3. Belanghebbende heeft het hiervoor genoemde tweede formulier met daarop de schriftelijke verklaring "dat het motorrijtuig met het kenteken [AA-00-BB] permanent is ingericht als kampeerauto, en dat deze voldoet aan de inrichtingseisen zoals deze in de bijgaande brief zijn omschreven" op 11 november 1996 ondertekend aan de Belastingdienst teruggezonden. Op grond van deze verklaring is met betrekking tot voornoemd motorrijtuig voor het tijdvak 18 oktober 1996 tot en met 17 oktober 1997 het zogenaamde kwarttarief toegepast. 2.4. Op 12 maart 1997 is door een controleambtenaar een onderzoek ingesteld naar de uitvoering en inrichting van het onderhavige motorrijtuig. Naar het inzicht van deze ambtenaar voldeed belanghebbendes motorrijtuig niet aan de eisen gesteld aan het kwarttarief. De Inspecteur heeft vervolgens het verschil tussen het volle tarief en het kwarttarief over het onderhavige tijdvak nageheven. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van genoemd motorrijtuig recht heeft op toepassing van het ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdeel a, en één na laatste volzin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: "de Wet") zogenaamde kwarttarief voor kampeerauto's aangezien: - het onderhavige motorrijtuig door de Rijksdienst voor Wegverkeer als kampeerauto is aangemerkt. - door de Belastingdienst het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij erop mocht rekenen dat ter zake van het motorrijtuig het zogenaamde kwarttarief van toepassing was. - de Belastingdienst heeft gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur door eerst twee jaar na de invoering van de Wet criteria vast te stellen voor de kwalificatie van kampeerauto, met het gevolg dat de naheffingsaanslag twee jaar later is opgelegd en hem aldus de mogelijkheid is ontnomen om - in verband met de hogere kosten van het volle tarief - voornoemd motorrijtuig tijdig van de hand te doen. - de auto voldoet aan het vereiste van "verblijf" en ook overigens aan de vereiste criteria om als kampeerauto te gelden. Voorts is in geschil het antwoord op de vraag of de boete moet worden kwijtgescholden. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil. 4.1. In de voor het onderhavige tijdvak geldende tekst van de Wet was noch in artikel 30, noch elders in de Wet, het begrip kampeerauto nader omschreven. In de Memorie van toelichting was met betrekking tot artikel 30, voor zover hier van belang, slechts opgemerkt: "Voor deze motorrijtuigen wordt ervan uitgegaan dat zij uit hoofde van hun bestemming slechts in beperkte mate zullen worden gebruikt." (Kamerstukken II 1990/91, 22 238, nr. 3, blz. 13). Krachtens artikel 30, lid 3, van de Wet was in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit) bepaald dat een motorrijtuig wordt aangemerkt als ingericht als kampeerauto indien het "permanente voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van één of meer personen". Deze bepaling was in de Nota van toelichting bij dit uitvoeringsbesluit toegelicht als volgt: "De voorwaarden voor kampeer- en woonwagens (onderdelen a en b) zien uitsluitend op de inrichting van deze motorrijtuigen. De voorwaarden voor kampeerauto's van het aanwezig zijn van permanente voorzieningen voor verblijf, de verzorging en de overnachting van personen ziet op het tenminste aanwezig zijn van een zitbank, een al dan niet opklapbare tafel, een keukeninrichting en een slaapgelegenheid". 4.2. Blijkens het onder 1.4 genoemde onderzoek door de controleambtenaar betreft belanghebbendes motorrijtuig een zogenaamd jeep-achtig model. De inrichting daarvan wordt als volgt beschreven: "een vast aangebrachte, neerklapbare achterbank. een vast aangebracht kooktoestel links achter in de laadruimte (zie foto), tussen de voorstoelen een staander waarop een tafeltje kan worden gemonteerd en rechts achter in de laadruimte is een klein kastje gemonteerd. Achter de achterbank is de vloer van de laadruimte bedekt met een soort matras. Er is geen spoelbak aanwezig en verder geen kastjes. Met neergeklapte achterbank is een bed te creëren van 1.80 lang en minstens 0.60 breed". 4.3. Op grond van het vorenstaande kan worden geconstateerd dat het motorrijtuig van belanghebbende niet voldoet aan het hiervoor onder 4.1 genoemde vereiste van een keukeninrichting. In het motorrijtuig is geen keukenblad en geen gootsteen met afvoer voor vuil water aanwezig. Met de Inspecteur is het Hof van mening dat de aanwezigheid van niet meer dan een vast aangebracht kooktoestel onvoldoende is om te kunnen spreken van een keukeninrichting. Belanghebbendes motorrijtuig is dan ook niet aan te merken als een kampeerauto in de zin van de Wet. 4.4. Anders dan belanghebbende stelt brengt het feit dat de Rijksdienst voor Wegverkeer zijn motorrijtuig na de ombouwwerkzaamheden als kampeerauto bestempelt niet mee dat deze kwalificatie tevens zou gelden voor de Wet. De Wet en de met name op de artikelen 2, 3, 30 en 50 van die Wet gebaseerde nadere regelgeving kent een eigen definitie van diverse soorten voertuigen. De Belastingdienst is derhalve niet gehouden elke aanduiding door de Rijksdienst voor Wegverkeer gesteld op een kentekenbewijs, te volgen. 4.5. Het vorenstaande laat onverlet dat het voor het publiek als hinderlijk en verwarrend kan worden beschouwd dat met betrekking tot het begrip "kampeerauto" voor de heffing van de belasting enerzijds en voor de wegenverkeerswetgeving anderzijds klaarblijkelijk wordt uitgegaan van verschillende definities. 4.6. Gelet op de onder 2.3 genoemde, door belanghebbende getekende schriftelijke verklaring waarin uitdrukkelijk wordt aangesloten bij de - in artikel 6 van het Besluit opgenomen - inrichtingseisen voor een kampeerauto moet worden aangenomen, dat belanghebbende kennis heeft genomen van de door de Inspecteur gestelde inrichtingseisen zoals de aanwezigheid van een keukenblok, een gootsteen met afvoer voor vuil water en een vaste slaapgelegenheid. Onder die omstandigheid kan belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. 4.7. Nu niet is voldaan aan de in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, en één na laatste volzin, van de Wet kan de te weinig betaalde belasting alsdan worden nageheven. 4.8. In het onderhavige geval is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Ingevolge paragraaf 34, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 bedraagt de boete maximaal 100% van de nageheven belasting, met een minimum van f 100,- en een maximum van f 10.000,-. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Gelet op de ingewikkeldheid van de onderhavige kwestie en de niet geheel duidelijke invulling van het begrip "keukeninrichting" ziet het Hof reden de boete in dit geval te matigen tot f 100,-. Het Hof acht een dergelijke boete vanuit het oogpunt van norminscherping passend en geboden. 5. Slotsom Het beroep van belanghebbende is ten dele gegrond. 6. Proceskosten Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 1,5 × f 710,- = f 1.065,-. 7. Beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de Inspecteur; - handhaaft de naheffingsaanslag in zoverre dat de boete wordt verminderd tot ¦ 100,-; · veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 1.065,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; · gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ¦ 80,- te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 2 juli 2001 door mw. mr. De Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 juli 2001 Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.