Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2952

Datum uitspraak2001-06-12
Datum gepubliceerd2001-08-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers99/01346
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste enkelvoudige belastingkamer nummer 99/01346 Proces-verbaal mondelinge uitspraak Belanghebbende : [X] te : [Z] verweerder : het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Nijmegen (hierna: de Ambtenaar) aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar Betreft : naheffingsaanslag parkeerbelasting nummer : [P1] mondelinge behandeling : op 29 mei 2001 te Arnhem waarbij verschenen : [de Ambtenaar waarbij niet verschenen : belanghebbende, die overeenkomstig de wet is opgeroepen met kennisgeving aan het Hof gronden: 1. Belanghebbende heeft het Hof op 28 mei 2001, derhalve één dag voorafgaande aan de zitting van 29 mei 2001 per telefax om uitstel van de mondelinge behandeling van haar zaak verzocht met de enkele mededeling dat zij de volgende dag niet aanwezig zou kunnen zijn. Het Hof heeft haar per ommegaande - met gebruikmaking van het door belanghebbende gebezigde telefaxnummer - doen weten dat een verzoek om uitstel slechts kan worden gehonoreerd indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn en medegedeeld dat de zitting (vooralsnog) gewoon doorgang zal vinden. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd en is evenmin ter zitting verschenen. Nu het Hof niet is gebleken van een dringende reden van verhindering van de zijde van belanghebbende, heeft de behandeling van haar beroep buiten haar aanwezigheid plaatsgevonden. 2. Belanghebbende heeft op 5 februari 1999 haar motorvoertuig met het kenteken [aa-11-bb] geparkeerd aan de Nassausingel te Nijmegen. Bij controle op 5 februari 1999 om 10.28 heeft de parkeercontroleur geconstateerd dat het in de auto aanwezige parkeerautomaatkaartje zodanig was geplaatst dat het van buitenaf niet leesbaar was en deze bevindingen op de naheffingsaanslag vastgelegd. De ambtenaar stelt dat aldus niet kon worden gecontroleerd of de door belanghebbende verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. 3. Belanghebbende heeft - zo stelt zij - bij terugkomst bij haar auto tot haar grote verbazing de onderhavige naheffingsaanslag aangetroffen en geconstateerd dat kaartje op zijn kop achter de voorruit lag. De enige reden die zij hiervoor heeft kunnen bedenken is dat het kaartje bij het dichtslaan van het portier is omgewaaid. 4. Op het door belanghebbende achteraf aan de ambtenaar overgelegde dagkaartje staat aan de voorzijde vermeld "Plaats deze zijde duidelijk zichtbaar achter de voorruit van de auto". Op deze voorzijde is voorts vermeld einde parkeertijd 0:900 datum 6 FEB 99 FW 2234 F 7.50 NASSAUSINGEL Nijmegen 08:51 990205 Daarnaast is het kaartje aan de linkerzijkant voorzien van het nummer 4091. 5. Belanghebbende meent dat zij met het achteraf tonen van het kaartje, de door haar gegeven verklaring en de door de controleur gemaakte aantekening op de bekeuring, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. Daarbij komt naar haar mening belang toe aan de omstandigheid dat het kaartje blijkens de door de controleur gemaakte aantekening op het tijdstip van de controle zichtbaar aanwezig was. 6. De Ambtenaar stelt dat de parkeerbelasting niet op de voorgeschreven wijze is voldaan en dat het achteraf tonen van een kaartje - ook volgens de jurisprudentie - niet het bewijs kan leveren dat de parkeerbelasting ten tijde van de controle was voldaan. Op grond daarvan stelt de ambtenaar dat de door belanghebbende gegeven verklaring niet aannemelijk is. Het Hof verstaat deze stelling aldus dat de ambtenaar van mening is dat aan een verklaring van een belanghebbende geen betekenis toekomt indien de parkeerbelasting niet op de voorgeschreven wijze is voldaan. 7. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat terecht is nageheven heeft de Ambtenaar daaraan ter zitting nog toegevoegd dat het getoonde kaartje wellicht een ander kaartje is geweest dan het kaartje dat bij controle zichtbaar in de auto aanwezig was. Voorts heeft de ambtenaar ter zitting het originele - door belanghebbende bij bezwaar overgelegde - kaartje aan het Hof overgedragen en er daarbij op gewezen dat een parkeerkaartje niet alleen aan de voorzijde doch ook aan de achterzijde is voorzien van een (individueel) nummer, in het onderhavige geval nr. 4091. Uit de omstandigheid dat de parkeerwachter dit nummer niet op de naheffingsaanslag heeft vermeld, leidt de ambtenaar af dat het in de auto op het controletijdstip aanwezige kaartje waarschijnlijk ook aan de achterzijde niet leesbaar was. Het zou immers gelet op de door de gemeente Nijmegen gegeven instructie om bij het uitschrijven van naheffingsaanslagen parkeerbelasting aantekening te maken van alle bijzonderheden, voor de hand hebben gelegen dat voornoemd nummer was vermeld, 8. Ingevolge artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dat op grond van de artikelen 231, eerste lid, en 233 van de Gemeentewet van toepassing is, is naheffing enkel mogelijk indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald waardoor te weinig belasting is geheven. Dit brengt - anders dan de ambtenaar betoogt - mee dat uitsluitend van belang is of de verschuldigde belasting is betaald en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan (H.R. 8 januari 1997, nr. 31 657, BNB 1997/68c*, Belastingblad 1997, blz. 277). 9. Het Hof hecht - gelet op de omstandigheden van het geval - meer geloof aan de door belanghebbende gegeven verklaring voor de onleesbaarheid van het op het controletijdstip aanwezige kaartje dan aan de door de Ambtenaar ter zitting geuite veronderstelling dat het achteraf door belanghebbende getoonde kaartje niet hetzelfde kaartje is als het kaartje dat de parkeerwachter op 5 februari 1999 om 10.28 uur in de auto van belanghebbende heeft zien liggen. Nu volgens de parkeerwachter wel een kaartje - zij het niet leesbaar - aanwezig is, acht het Hof belanghebbendes verklaring dat het kaartje op zijn kop lag, aannemelijk. Omdat de parkeerwachter - ondanks de door de gemeente gegeven instructies om op de naheffingsaanslag zoveel mogelijk bijzonderheden te vermelden - heeft nagelaten het (ook op de achterkant afgedrukte) individuele nummer van het kaartje te vermelden, is niet aannemelijk dat hier sprake is van een ander kaartje dan het achteraf door belanghebbende getoonde kaartje met het nummer 4091 dat uitwijst dat de parkeerbelasting ter zake van het parkeren op de Nassausingel op het controletijdstip was voldaan. slotsom: Het beroep is gegrond. De naheffingsaanslag kan niet in stand blijven proceskosten: In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. beslissing: Het Gerechtshof: · vernietigt de uitspraak waarvan beroep; · vernietigt de naheffingsaanslag; · gelast de Ambtenaar het griffierecht van f 50,- aan belanghebbende te vergoeden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2001 door mw. mr De Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juni 2001 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.