Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB3219

Datum uitspraak2001-08-10
Datum gepubliceerd2001-08-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers36112
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 36.112 10 augustus 2001 JV gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 maart 2000, nr. 99/00702, betreffende na te melden leges. 1. Heffing, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn ingevolge artikel 44, letter c, van de Woningwet drie bouwvergunningen geweigerd. Ter zake van het in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van deze vergunningen zijn van belanghebbende bedragen van ƒ 1.100,22, ƒ 1.182,47 onderscheidenlijk ƒ 1.182,47 aan leges betreffende het jaar 1996 geheven, welke bedragen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Enschede (hierna: het hoofd) zijn gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. De klacht dat het Hof ten onrechte belanghebbendes 'repliek op verweerschrift', welk stuk op 11 januari 2000 bij het Hof is ingekomen, niet in de beoordeling heeft betrokken, mist feitelijke grondslag. In de tot de gedingstukken behorende, aan belanghebbende gerichte uitnodiging van 16 december 1999 voor de zitting van 1 februari 2000 - welke zitting geen doorgang heeft gevonden - is vermeld: 'Tot tien dagen voor de zitting kunt u nadere stukken indienen bij het gerechtshof'. De griffier van het Hof heeft vorenbedoeld stuk inclusief bijlagen bij de tot de gedingstukken behorende brief van 13 januari 2000 'ter kennisneming' aan de wederpartij gezonden met de mededeling: 'Ter zitting krijgt u de gelegenheid u over deze stukken uit te laten.' De wederpartij van belanghebbende heeft blijkens haar pleitnota op meerbedoeld stuk ter zitting van het Hof van 23 februari 2000 gereageerd. Het Hof heeft blijkens onderdeel 2.4 van zijn uitspraak de inhoud van die pleitnota in zijn uitspraak ingelast. Vorengenoemde griffier heeft meerbedoeld stuk gevoegd bij de stukken die hij op de voet van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft gezonden aan de griffier van de Hoge Raad. Uit al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, moet worden afgeleid dat het Hof wel heeft achtgeslagen op meerbedoeld stuk. 3.2. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat het in behandeling nemen van belanghebbendes aanvragen tot het verlenen van bouwvergunningen als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, een dienst in de zin van de Legesverordening 1991 is. Daaraan doet niet af dat de door belanghebbende aangevraagde bouwvergunningen niet zijn verleend. Anders dan waarvan de tegen dit oordeel gerichte klachten uitgaan, kan immers niet worden gezegd dat de aanvrager van een bouwvergunning bij het in behandeling nemen van zijn aanvraag slechts belang heeft, indien de bouwvergunning wordt verleend. Die klachten falen derhalve. 3.3. Ook de overige klachten falen. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2001.