Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB3307

Datum uitspraak2001-05-16
Datum gepubliceerd2001-08-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200005235/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200005235/1 Datum uitspraak: 5 april 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker A en B] wonend te [woonplaats], verzoekers, en burgemeester en wethouders van Hoogeveen, verweerders. 1. Procesverloop Bij brief van 20 april 2000, kenmerk 99-20.469-MOW/GB, hebben verweerders verzoekers bericht dat het om aan de in de Wet geluidhinder voorgeschreven geluidgrenswaarden te voldoen niet nodig is dat gevelisolatiemaatregelen aan hun woning aan de [adres] te [woonplaats] worden getroffen, zodat hun woning buiten een gevelisolatieproject zal worden gelaten. Bij besluit van 28 september 2000, kenmerk 00-16.741-MOW/GB, verzonden op 29 september 2000, hebben verweerders onder meer het hiertegen gemaakte bezwaar en het bezwaar betreffende de wijze van uitvoering van de reconstructie van de Griendtsveenweg niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 6 november 2000, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 200, beroep ingesteld. Bij brief van 7 november 2000, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2000, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 januari 2001, waar verzoekers, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door G. Bolkesteijn en R.G.B.J. Kuiper, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Bij het bestreden besluit hebben verweerders niet-ontvankelijk verklaard de bezwaren van verzoekers gericht tegen: - een in verband met de reconstructie van de Griendtsveenweg vastgesteld saneringsprogramma; - de brief van 20 april 2000, kenmerk 99-20.469-MOW/GB, waarin verweerders verzoekers hebben bericht dat hun woning buiten een gevelisolatieproject wordt gelaten; en - de wijze van uitvoering van de reconstructie van de Griendtsveenweg. 2.3. Verzoekers kunnen zich met het besluit niet verenigen en voeren thans bezwaren aan met betrekking tot geluidhinder. Zij stellen zich op het standpunt dat onderzoek had moeten worden verricht naar bron- en overdrachtmaatregelen teneinde de geluidbelasting op hun woning vanwege het wegverkeerslawaai te beperken. Verzoekers betogen dat het mogelijk moet zijn om geluidberekeningen te laten toetsen. Volgens verzoekers zijn in het akoestisch onderzoek, op grond waarvan verweerders hebben geconcludeerd dat aan hun woning geen gevelisolatiemaatregelen hoeven te worden getroffen om de in de Wet geluidhinder voorgeschreven binnenwaarden te waarborgen, ten onrechte twee ruimten, die in gebruik zijn als slaapkamer, als niet-geluidgevoelig aangemerkt. Volgens verzoekers is het mitsdien, gelet op de resultaten van het onderzoek, wel nodig om gevelisolatiemaatregelen aan hun woning te treffen. 2.4. Uit de stukken blijkt dat gedeputeerde staten van Drenthe bij besluit van 26 augustus 1997 krachtens artikel 100a van de Wet geluidhinder voor de woning van verzoekers aan de [adres] te [woonplaats een ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting, te weten 54 dB(A), hebben vastgesteld. Wat betreft het bezwaar van verzoekers dat onvoldoende is onderzocht of bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelasting van hun woning te beperken, gaat de Voorzitter ervan uit dat dit bezwaar en de overige bezwaren betreffende de geluidbelasting van de gevel van de woning, moeten worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van gedeputeerde staten van Drenthe tot vaststelling van hogere waarden. Ten aanzien van dit besluit hebben rechtsmiddelen open gestaan. Dit besluit is thans niet aan de orde. Gelet hierop acht de Voorzitter het juist dat verweerders niet inhoudelijk zijn ingegaan op de bezwaren van verzoekers. Het verzoek wordt in zoverre afgewezen. 2.5. Bij brief van 20 april 2000 hebben verweerders verzoekers bericht dat aan hun woning geen gevelisolatiemaatregelen zullen worden aangebracht en dat hun woning buiten een gevelisolatieproject wordt gelaten. Door Stroop raadgevende ingenieurs is een onderzoek verricht, waarvan een rapport is opgemaakt, gedateerd 17 maart 2000. Uit dit rapport blijkt volgens verweerders dat de in dit geval ingevolge artikel 111 van de Wet geluidhinder geldende binnenwaarde van 35 dB(A) in geluidgevoelige ruimten van de woning van verzoekers wordt gehaald, zodat het treffen van gevelisolatiemaatregelen niet nodig is. Het tegen deze brief ingediende bezwaarschrift hebben verweerders bij het thans aan de orde zijnde besluit niet-ontvankelijk verklaard op grond van de motivering dat die mededeling dat een gevelisolatiemaatregelen worden aangebracht een feitelijke mededeling is. Deze mededeling zou strekken ter uitvoering van eerder genomen besluiten, zoals het besluit van gedeputeerde staten van Drenthe tot vaststelling van een hogere waarde voor de geluidbelasting van de woning van verzoekers vanwege wegverkeerslawaai. 2.5.1. Ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene! wet bestuursrecht kan - voor zover hier van belang - bezwaar dan wel beroep worden ingesteld tegen besluiten. In artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2.5.2. De Voorzitter stelt vast dat de mededeling van verweerders, neergelegd in de brief van 20 april 2000, neerkomt op een weigering op grond van artikel 111, tweede lid, van de Wet geluidhinder gevelisolatiemaatregelen te treffen. De vraag is of deze mededeling een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.5.3. Verweerders hebben naar aanleiding van het besluit van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de voor de woning ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting een onderzoek naar het in de woning optredende geluidniveau nodig geacht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat gevelisolatiemaatregelen niet aangewezen zijn. Deze mededeling brengt naar het oordeel van de Voorzitter rechtsgevolg teweeg. Immers, aan de woning van verzoekers zullen geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht. Genoemde mededeling kan niet worden beschouwd als een uitvoeringshandeling van het besluit tot vaststelling van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Uit het besluit van Gedeputeerde staten van Drenthe volgt immers niet of voor de woning van verzoekers, en zo ja, in welke mate, gevelisolatiemaatregelen moeten worden getroffen om de voor de woning geldende binnenwaarde te waarborgen. Evenmin volgt dit uit de Wet geluidhinder en daarop gebaseerde regelgeving dan wel uit krachtens deze wet en regelgeving genomen besluiten. De Voorzitter gaat er dan ook vanuit dat bedoelde mededeling is te beschouwen als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerders hebben, gelet op de artikelen 8:1 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht, het bezwaarschrift van verzoekers dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. 2.6. Ten aanzien van het bezwaar van verzoekers omtrent de wijze van uitvoering van de reconstructie van de Griendtsveenweg, constateert de Voorzitter dat de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de beslissing genoemde weg te reconstrueren een uitvoeringshandeling betreft en geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerders hebben het bezwaar van verzoekers in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek van verzoekers om het treffen van een voorlopige voorziening gedeeltelijk in te willigen. 2.8. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van burgemeester en wethouders van Hoogeveen van 28 september 2000, kenmerk 00-16.741-MOWIGB, voorzover het betreft de niet- ontvankelijkverklaring van het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 20 april 2000, inhoudende de mededeling dat geen gevelisolatiemaatregelen zullen worden getroffen; II wijst het verzoek voor het overige af; III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Hoogeveen in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 293,05; het bedrag dient door gemeente Hoogeveen te worden betaald aan verzoekers; IV. gelast dat gemeente Hoogeveen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (f 225,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Bakker w.g. Van Heusden Voorzitter ambtenaar van Staal: Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2001 163. Verzonden: 5 maart 2001 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,