Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB8139

Datum uitspraak2001-08-21
Datum gepubliceerd2001-08-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/2690
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het Hof is van oordeel dat de onderhavige terugbetaling van kapitaal heeft plaatsgevonden, bij wege van voorschotten, door middel van de overboekingen van de effectenportefeuille en de deposito’s van de BV. Dit houdt in dat de terugbetaling is geschied vóórdat de nominale waarde van de desbetreffende geplaatste aandelen bij statutenwijziging dienovereenkomstig was verminderd. Onder deze omstandigheden is niet voldaan aan de voorwaarden van het tweede lid van artikel 29 van de Wet.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 16 augustus 1999, ingediend door mr. E (F accountants & belastingadviseurs) te G als gemachtigde en aangevuld bij schrijven van 13 september 1999. Het beroep is gericht tegen de uit-spraak van de inspecteur, gedagtekend 7 juli 1999, betref-fende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 61.214 en is na bezwaar bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermin-dering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 53.589. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 41.223. Ter zitting van 26 april 2000 zijn verschenen de vorengenoemde gemachtigde, ter bijstand vergezeld van H en van I alsmede mr. J namens de inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van K. Beide partijen hebben vóór de zitting een pleitnota (belanghebbende met bijlagen) ingezonden, welke als ter zitting voorgedragen zijn beschouwd en waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. De gemachtigde heeft voorts ter zitting een kopie overgelegd van een "Uittreksel uit de notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders en certificaathouders in (….) "L B.V.", gehouden (….) op 22 december 1995.". De inspecteur heeft van de bijlagen en van het "Uittreksel" kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar, samen met haar drie broers en één zuster, houdster van de certificaten van aandelen in L B.V., een vennootschap die zich bezighield met het beleggen van vermogen. Tot en met 1994 was L B.V. (hierna: de BV) een beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. 2.2. Het maatschappelijk kapitaal van de BV bedroeg nominaal ¦ 3.000.000, verdeeld in 30.000 aandelen à ¦ 100, verdeeld in: - 10.490 gewone aandelen A, waarvan geplaatst 7.500; - 2.500 (2%) niet-cumulatief preferente aandelen B, welke alle zijn geplaatst; - 17.000 (6%) cumulatief preferente aandelen C, welke alle zijn geplaatst; - 10 prioriteitsaandelen D, waarvan geplaatst 5. 2.3. Alle geplaatste aandelen waren gecertificeerd en werden in administratie gehouden door de Stichting Administratiekantoor L B.V. (hierna: de Stichting Administratiekantoor). De certificaten van aandelen C en D werden door belanghebbende en haar broers en zuster in onverdeelde eigendom gehouden nadat zij wegens het overlijden van de vader van belanghebbende, in juli 1995, waren vererfd. Belanghebbende en haar broers en zuster waren eveneens, in gelijke delen, eigenaar van de certificaten van aandelen A en B. 2.4. Op 22 december 1995 heeft een buitengewone vergadering van aandeelhouders en certificaathouders van de BV plaatsgevonden, waar alle certificaathouders aanwezig waren. Van deze vergadering bestaan geen uitgewerkte notulen. Bijlage 4 bij het verweerschrift is een -ongetekend- concept van een uittreksel uit die notulen (voorzitter I), waaruit blijkt dat met unanimiteit van stemmen is besloten tot intrekking door de BV van de aandelen C en D tegen creditering in rekening-courant van de aandeelhouders. Bijlage 2 bij de aanvulling op het beroepschrift is een volgend -ongetekend- concept van een uittreksel uit de notulen van de vergadering van 22 december 1995 (voorzitter: M), waaruit blijkt dat met unanimiteit van stemmen is besloten tot afstempeling door de BV van de aandelen A, B, C en D tot ¦ 1,50 tegen creditering in rekening-courant van de aandeelhouders. 2.5. Bijlage 3 bij het verweerschrift is een kopie van een brief van 8 januari 1996 van de gemachtigde, gericht aan de inspecteur en door deze op 11 januari 1996 voor akkoord getekend. De brief luidt, voor zover relevant: "(…) De erfgenamen (…) hebben (…) besloten de aandelen C en D, waarvan zij onverdeeld eigenaar zijn in te laten trekken door de B.V. (…) Intrekking zal geschieden tegen nominale waarden. De creditering van ¦ 1.700.500 zal verrekend worden in de rekening-courant met de 5 kinderen (…). Zoals met u afgesproken zal deze intrekking en volledige terugbetaling van nominaal aandelenkapitaal kunnen geschieden zonder statutenwijziging. De intrekking zal eveneens geen fiskale consequenties hebben voor de aandeelhouders (…)." 2.6. Bijlage 5 bij het verweerschrift is een kopie van een brief van 5 februari 1996 van het notariskantoor N, gericht aan de gemachtigde, welke brief, voor zover van belang, als volgt luidt: "(…) Betreffende L het volgende: In het besluit is niet uidrukkelijk opgenomen dat de statuten dienden te worden gewijzigd. Dit is uiteraard wel besloten. Verder is niet opgenomen wie een en ander mag uitvoeren. (…) Het zou aanbeveling verdienen het uittreksel van de notulen op deze punten in overeenstemming te brengen met hetgeen besloten is. Bijgaand een voorstel hiertoe (…)." 2.7. Op 6 februari 1996 hebben belanghebbende en haar broers en zuster ieder een effectenrekening geopend bij Theodoor Gilissen Bankiers N.V., alwaar de BV eveneens een effectenrekening had. Op diezelfde dag is de effectenportefeuille van de BV, tegen de waarde per 25 januari 1996, in vijf gelijke delen van ¦ 267.617 naar elk van deze vijf effectenrekeningen overgeboekt. In laatstgenoemd bedrag is circa ¦ 8.000 aan meegekochte, gerijpte obligatierente begrepen. In de periode tot en met 23 oktober 1996 zijn achtereenvolgens, afhankelijk van de marktomstandigheden en looptijd van de beleggingen, op dezelfde wijze naar de effectenrekening van belanghebbende door de BV overgeboekt, steeds tot een vijfde deel van het totaal, een gulden-deposito ad ¦ 26.000, een dollar-deposito ad ¦ 54.966, een uitbetaling ad ¦ 17.000 en een uitbetaling deposito-Gilissen ad ¦ 264.381. 2.8. Bij notariële akte verleden op 15 november 1996 zijn de statuten van de BV gewijzigd en is het nominale bedrag van alle aandelen verminderd tot ¦ 1,50 met terugbetaling op alle geplaatste aandelen van het betreffende verschil. Na statutenwijziging bedroeg het maatschappelijk kapitaal nominaal ¦ 45.000 en het geplaatste kapitaal ¦ 40.507,50. De terugbetaling bedroeg voor belanghebbende 20% van het totaal ad ¦ 2.659.992 is ¦ 531.998. 2.9.1. De overboekingen en de terugbetaling van kapitaal aan belanghebbende en de andere certificaathouders zijn boekhoudkundig achteraf verwerkt in de onderscheiden rekeningen-courant van de certificaathouders met de BV. De mutaties zijn bij het opmaken van de jaarrekening verwerkt door middel van voorafgaande journaalposten in de kolommenbalans. 2.9.2. De rente over de rekeningen-courant is berekend over het gemiddelde van de begin- en eindstand van elke rekening-courant en bedroeg ten aanzien van belanghebbende in 1996 deswege ¦ 375 verschuldigd door de BV. 2.10. Uit de handgeschreven voorafgaande journaalposten (bijlage 18 bij het verweerschrift) blijkt dat het eigen vermogen van de BV per ultimo 1995 ¦ 2.813.731 bedroeg, waarin begrepen een winstreserve van ¦ 113.231. Per ultimo 1996 was de winstreserve toegenomen tot ¦ 263.571. De BV beschikte niet over stille reserves, goodwill of andere immateriële al dan niet op de balans voorkomende activa. 2.11.1. Bijlage 11 bij het verweerschrift is een kopie van een brief van 31 december 1997 van de gemachtigde aan de inspecteur waarin onder meer wordt verklaard: "(…) In 1996 heeft een terugbetaling van aandelenkapitaal [van de vennootschap] plaatsgevonden. Dit is gedeeltelijk gebeurd in de vorm van obligaties en effecten. (…)". 2.11.2. Bijlage 13 bij het verweerschrift is een kopie van een brief van 15 mei 1998 van de gemachtigde aan de inspecteur waarin onder meer is vermeld: "(…) Vooruitlopend op de statutenwijziging is op 6 februari 1996 een deel van de effectenportefeuille overgedragen. (…) Het bedrag van de afstempeling is bij elk van de aandeelhouders in rekening-courant geboekt. (…)". 2.11.3. In zijn daaropvolgende brief van 24 augustus 1998 schrijft de gemachtigde onder meer: "(…) de overname van de effectenportefeuille [is] geen dividenduitkering, maar een rekening-courant mutatie. Door deze mutatie ontstond een schuld aan de vennootschap. Deze schuld is grotendeels afgelost door de afstempeling van het aandelenkapitaal. (…)". 2.12. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van, na aanvulling op de aangifte, ¦ 53.589. Bij de regeling van de onderhavige aanslag is de aangifte gecorrigeerd met een bedrag van ¦ 7.776 wegens meer genoten rente (naar het Hof begrijpt in verband met de in 2.7. bedoelde circa ¦ 8.000 aan meegekochte obligatierente), welke correctie abusievelijk -voor de tweede maal- is verminderd met ¦ 151 aan kosten. Het vastgestelde belastbare inkomen bedraagt ¦ 61.214. 2.13.1. In 1999 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting 1996 van belanghebbende. Het desbetreffende rapport is gedagtekend 28 mei 1999. In het rapport wordt geconstateerd dat niet aan de vereisten van artikel 29, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) is voldaan en dat de terugbetaling van kapitaal door de BV ter grootte van ¦ 531.998 belast is. Terzake is aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd. 2.13.2. De zakelijke rente over de van tijd tot tijd in 1996 uitstaande bedragen in rekening-courant met de BV is in het rapport van het onderzoek berekend op ongeveer ¦ 12.000, verschuldigd door belanghebbende (zie de bijlagen bij het rapport van het onderzoek, bijlage 16 bij het verweerschrift). 2.14. Tussen partijen is niet in geschil dat de correctie bij de aanslagregeling ad ¦ 7.625 ten onrechte is aangebracht. De inspecteur stelt dat de onderhavige aanslag niettemin via interne compensatie gehandhaafd dient te blijven in verband met de daartegenover staande litigieuze dividenduitkering ex artikel 29, tweede lid, van de Wet. 3. Geschil In geschil is of de onderwerpelijke teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort ad ¦ 531.998 ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Wet dient te worden aangemerkt als een belaste dividenduitkering, zoals de inspecteur voorstaat, dan wel als een onbelaste terugbetaling van kapitaal, zoals belanghebbende bepleit. 4. Standpunten van partijen 4.1. Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen naar de stukken van het geding. 4.2. Ter zitting hebben partijen daaraan het volgende toegevoegd: belanghebbende: 4.2.1. In 1995 is voor het eerst de lijn van de fiscale beleggingsinstelling niet voortgezet. Per ultimo 1996 bestonden de activa van de BV slechts uit banktegoeden. Aan de passiefzijde stond circa ¦ 40.000 aandelenkapitaal plus de winstreserve. In 1999 zijn de aandelen van de BV aan een derde verkocht. Daarvóór, begin 1999, is de gehele winstreserve als dividend uitgekeerd. Die algemene reserve beliep per ultimo 1998 ¦ 269.274. 4.2.2. Het verschil tussen de waarde van de overgeboekte effecten en deposito's ad ¦ 629.000 en het bedrag van de afstempeling ad ¦ 531.998 wordt veroorzaakt door de opheffing van de rekening-courant van de vader van belanghebbende en door de beginstand van de rekening-courant van belanghebbende. 4.2.3. Tijdens de aandeelhouders-/certificaathoudersvergadering van 22 december 1995 zijn allerlei onderwerpen aan de orde geweest. Ook het beleggingsbeleid is besproken. De diverse certificaathouders wensten het kapitaal uit de BV te halen teneinde meer beleggingsvrijheid te hebben. Daartoe zijn de mogelijke varianten besproken, zoals terugbetaling op, en inkoop van aandelen. Besloten is toen dat I en M naar bevind zouden handelen; ik weerspreek dat zij niet bevoegd zouden zijn geweest om namens alle certificaathouders op te treden. Zij vormden ook het bestuur van de aandeelhouder, de Stichting Administratiekantoor. Vooruitlopend op een definitieve beslissing zijn toen voorlopige stappen genomen, met als resultaat de niet-getekende concept-notulen. Deze zijn naar mijn kantoor teruggezonden. Daarna is in overleg met de notaris de definitieve versie opgesteld, getekend en naar het Ministerie gestuurd in verband met de statutenwijziging. Ik overleg hierbij een kopie van de getekende notulen zoals ik die van de notaris heb ontvangen. Het klopt dat dit ook een uittreksel is. De handtekening is van de voorzitter, M. 4.2.4. Het arbeidsinkomen van belanghebbende bestond uit winst uit onderneming van ca. ¦ 50.000 per jaar. Haar vermogen was in het onderhavige jaar aanzienlijk: ca. ¦ 400.000 uit een schenking van haar vader, belegd tegen 6% rente; een eigen woning waard ca. ¦ 300.000 met een hypotheek van slechts een deel van de waarde; en ca. ¦ 250.000 als haar deel van de verkoopopbrengst van de woning van haar vader. de inspecteur: 4.2.5. Het belastbare bedrag van de BV over 1996 bedroeg ca. ¦ 254.000. Dat had hoger kunnen zijn omdat over de rekening-courantverhouding die is ontstaan tegenover het overgeboekte vermogen ten onrechte geen zakelijke rente is berekend. De beursverwachting was positief. Naar mijn mening valt onder "te anticiperen winst" ook de winst die de BV in de toekomst had kunnen behalen met het aan haar onttrokken vermogen. 4.2.6. Het persoonlijk inkomen van belanghebbende over 1995 bedroeg ¦ 52.356 en het belastbaar inkomen ¦ 63.799. Volgens mijn informatie bedroeg haar fiscale vermogen in 1996, inclusief het belang in de BV, ca. ¦ 660.000. 5. Beoordeling van het geschil 5.1.1. Artikel 29, tweede lid, van de Wet luidt: "Gedeeltelijke teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort, wordt als dividenduitkering aangemerkt, indien en voor zover er zuivere winst is, tenzij tevoren de algemene vergadering van aandeelhouders tot deze teruggaaf heeft besloten en de nominale waarde van de desbetreffende geplaatste aandelen bij statutenwijziging met een gelijk bedrag is verminderd." 5.1.2. Bij zijn arrest van 3 april 1991, nr. 27 031, BNB 1991/150, heeft de Hoge Raad beslist dat de hier bedoelde teruggaaf -afgezien van het geval waarin er geen zuivere winst is- alleen dan als onbelaste teruggaaf van kapitaal kan worden aangemerkt als tevoren de akte van oprichting dienovereenkomstig is gewijzigd. Mede gelet op de heffing van dividendbelasting dient op het tijdstip van de teruggaaf duidelijkheid te bestaan over de fiscale gevolgen verbonden aan de teruggaaf. 5.2. Het Hof zal eerst de vraag behandelen of in het onderhavige geval is voldaan aan de laatstgeformuleerde voorwaarde dat vóór de gedeeltelijke terugbetaling de statuten van de BV dienovereenkomstig zijn gewijzigd. Daarbij zal het Hof veronderstellenderwijs aannemen dat aan de onder 5.1.1. geformuleerde voorwaarde is voldaan, derhalve dat de buitengewone vergadering van aandeelhouders en certificaathouders van de BV vóór de gedeeltelijke terugbetaling het desbetreffende besluit had genomen. 5.3.1. Vaststaat dat de evenbedoelde statutenwijziging bij notariële akte van 15 november 1996 heeft plaatsgevonden. Vaststaat voorts dat in de periode 6 februari 1996 tot en met 23 oktober 1996 overboekingen hebben plaatsgehad van de effectenportefeuille en diverse deposito's van de BV, steeds in vijf gelijke delen, naar de effectenrekeningen van de vijf certificaathouders (zie onder 2.7.). De gemachtigde heeft de evenbedoelde overboekingen aanvankelijk (zie 2.11.1.) geduid als terugbetalingen in de vorm van obligaties en effecten. Bij het opmaken van de jaarrekening over 1996 zijn de overboekingen verwerkt in de diverse rekeningen-courant van de certificaathouders met de BV. Over de van tijd tot tijd uitstaande bedragen is, naar belanghebbende heeft erkend, geen zakelijke rente berekend. 5.3.2. Gelet op het hiervoor vermelde is het Hof van oordeel dat de onderhavige terugbetaling heeft plaatsgevonden, bij wege van voorschotten, door middel van de overboekingen van de effectenportefeuille en de deposito's van de BV. Dit houdt in dat de terugbetaling is geschied vóórdat de nominale waarde van de desbetreffende geplaatste aandelen bij statutenwijziging dienovereenkomstig was verminderd. Immers, door de overboekingen is de beschikkingsmacht over voorheen aan de BV toebehorende vermogensbestanddelen rechtstreeks bij de certificaathouders -onder wie belanghebbende- komen te liggen. Onder deze omstandigheden kan, anders dan belanghebbende stelt, niet worden volgehouden dat een ruime uitleg van de laatste zinsnede van het tweede lid van artikel 29 van de Wet zou moeten leiden tot het oordeel dat in het onderhavige geval aan de daarin gestelde voorwaarden is voldaan. De omstandigheid dat een en ander achteraf, via boekingen in rekening-courant, is gecorrigeerd, doet niet af aan het feit dat de onderscheiden activa het vermogen van de BV reeds vóór de statutenwijziging blijvend hadden verlaten. In zoverre is ook sprake van een andere feitelijke situatie dan in de door de gemachtigde aangehaalde uitspraken van Hof 's-Gravenhage en van dit Hof aan de orde was, nu in het onderhavige geval niet slechts sprake was van opnamen in rekening-courant; dit zou naar 's Hofs oordeel ook niet anders zijn geweest indien over de rekening-courant van belanghebbende met de BV een zakelijke rente zou zijn berekend, zoals belanghebbende meer subsidiair heeft gesteld. Aan 's Hofs voorgaande oordeel doet evenmin af de omstandigheid dat tussen de vergadering van aandeelhouders en certificaathouders van 22 december 1995, de bij wege van voorschot gedane kapitaalterugbetalingen in de periode 6 februari 1996 tot en met 23 oktober 1996 en de statutenwijziging van 15 november 1996 samenhang bestaat, noch dat tot de datum van statutenwijziging op belanghebbende de verplichting rustte de waarde van het ontvangene te verrekenen met hetgeen haar ná de statutenwijziging zou toekomen. 5.4. Gelet op 's Hofs voorgaande oordelen kan de kwestie betreffende het al dan niet bestaan van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders en certificaathouders (als bedoeld onder 5.1.1.) althans te dezen in het midden blijven. Het Hof overweegt dan ook in zoverre ten overvloede dat het, gelet op de onder 2.6. deels geciteerde brief van het notariskantoor en op hetgeen namens belanghebbende ter zitting naar voren is gebracht (zie onder 4.2.3.), aannemelijk acht dat een dergelijk besluit uiterlijk op 5 februari 1996 was genomen. Dat de desbetreffende vergadering reeds op 22 december 1995 had plaatsgevonden; dat die vergadering het definitieve besluit en de vormgeving daarvan aan twee certificaathouders heeft overgelaten; en dat van dat definitieve besluit van die vergadering eerst naderhand, op of omstreeks 5 februari 1996, een ondertekend uittreksel uit de notulen is opgemaakt, doet daaraan niet af. 5.5. Op grond van al het vorenoverwogene komt het Hof tot de slotsom dat in het onderhavige geval geen sprake is van een ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Wet onbelaste terugbetaling van kapitaal. De primaire, subsidiaire en meer subsidiaire standpunten van belanghebbende worden derhalve verworpen. De onderwerpelijke terugbetaling dient tot het in de BV aanwezige bedrag van de zuivere winst als dividenduitkering te worden aangemerkt. 5.6.1. Voor dat geval heeft belanghebbende gesteld dat geen sprake kan zijn van een dividenduitkering ter grootte van het door de inspecteur gestelde bedrag van, in totaal, ¦ 2.659.992, omdat niet tot een dergelijk bedrag aan zuivere winst in de BV aanwezig was, terwijl daarop evenmin kon worden geanticipeerd. De winstreserve van de BV beliep per ultimo 1995 ¦ 113.231 en per ultimo 1996 ¦ 263.571. 5.6.2. De inspecteur heeft gesteld dat de in de BV aanwezige zuivere winst gelijk is aan het bedrag van de terugbetaling van kapitaal nu tot die als dividenduitkering aan te merken winst dient te worden gerekend de winst welke met toepassing van het leerstuk der winstanticipatie binnen afzienbare tijd is te verwachten. Volgens de inspecteur behoort tot die te verwachten winst eveneens de winst die de BV zou hebben kunnen behalen indien haar vermogen niet aan haar certificaathouders zou zijn uitgekeerd. 5.6.3. Het Hof overweegt als volgt. De in een vennootschap aanwezige -als dividenduitkering aan te merken- zuivere winst in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Wet omvat alle winstreserves van die vennootschap, inclusief stille reserves, goodwill of een ander immaterieel actief. Het Hof is met de inspecteur van oordeel dat een dividenduitkering in de hiervoor bedoelde zin mede omvat een uitkering welke de vennootschap doet uit -naar redelijkerwijs in de verwachting ligt- binnen afzienbare tijd te behalen rendementen waarop de vennootschap ten tijde van en door middel van de desbetreffende uitkering heeft willen anticiperen. Mitsdien dient een verband te bestaan tussen de winstverwachting van de vennootschap en de uitkering in dier voege dat de enkele omstandigheid dat de vennootschap in de toekomst winst zal behalen, onvoldoende is om aan te nemen dat van een uitkering uit geanticipeerde winst sprake is (zie onder meer Hoge Raad van 9 december 1992, BNB 1993/68). 5.6.4. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de certificaathouders -onder wie zijzelf- na het overlijden van hun vader de uitdrukkelijke wens en bedoeling hadden de beleggingen van de BV naar privé over te brengen teneinde een meer individueel gericht beleggingsbeleid te kunnen voeren. De inspecteur heeft daaraan onweersproken toegevoegd dat zulks mede werd ingegeven door de positieve verwachtingen over het koersverloop op de effectenbeurs en de beleggersprognoses, alsmede door de omstandigheid dat in privé behaalde koerswinsten op effecten onbelast zouden blijven. Vaststaat dat de certificaten respectievelijk aandelen in de BV in 1999 aan een derde zijn verkocht; dat in de periode tussen 1996 en 1999 door de BV met het haar resterende vermogen in de vorm van bankdeposito's ten bedrage van circa ¦ 40.000 nog enkele duizenden guldens winst is behaald; en dat uiteindelijk, in 1999, vóór de verkoop de gehele winstreserve ad ¦ 269.274 als dividend is uitgekeerd. Gelet op het vorenstaande en op hetgeen overigens door partijen over en weer is aangevoerd, houdt het Hof het er voor dat men ultimo 1995 zo spoedig mogelijk het vermogen van de BV wenste over te hevelen naar privé, zulks met zo gering mogelijke fiscale verplichtingen, en dat het vervolgens, mede gezien de omstandigheid dat de functie van de BV binnen de familie zou komen te vervallen, in de rede lag dat de BV zou worden verkocht (dan wel geliquideerd). Een en ander is ook in overeenstemming met de feitelijke gang van zaken. Uit de omstandigheid dat de definitieve besluitvorming terzake eerst begin 1996 heeft plaatsgevonden (zie 5.4.) en uit de ter wille van de beleggingsresultaten gefaseerde overheveling van het vermogen (zie 2.7.) leidt het Hof voorts af dat door de BV en de certificaathouders begin 1996 is besloten het vermogen van de BV, inclusief de winsten tot en met 1996, onder de certificaathouders te verdelen. 5.6.5. Onder de vorenomschreven omstandigheden is het Hof met belanghebbende van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de BV in 1996, ten tijde van en door middel van de onderwerpelijke uitkering heeft willen anticiperen op door haar ná 1996 te behalen winst, en evenmin dat zij dit in feite heeft gedaan. Voor toepassing van het leerstuk van de winstanticipatie bestaat alsdan geen grond. De enkele omstandigheid dat de BV in de jaren tot aan de verkoop in 1999 winst heeft behaald, is onvoldoende om aan te nemen dat van winstanticipatie sprake was. 5.6.6. In beginsel brengt dit mede dat onbesproken kan blijven de inspecteurs stelling dat tot de 'geanticipeerde' winst eveneens behoort de winst die de BV zou hebben kunnen behalen indien haar vermogen niet aan haar certificaathouders zou zijn uitgekeerd. Het Hof overweegt echter te dezen ten overvloede dat, nu vaststaat dat het vermogen van de BV -op circa ¦ 40.000 na- op haar certificaathouders is overgegaan, dat vermogen naar 's Hofs oordeel ná die overgang niet alsnog kan worden begrepen in het renderende vermogen van de BV. Derhalve zou tot de eventuele 'geanticipeerde winst' naar 's Hofs oordeel slechts kunnen behoren die winst die behaald kan worden met de aan de BV blijvende vermogensbestanddelen. De inspecteurs andersluidende stelling dient te worden verworpen. 5.7.1. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk op dit punt aan belanghebbende. 5.7.2. Nu vaststaat dat geen sprake is van goodwill, stille reserves of andere immateriële activa, is de in de vennootschap aanwezige, als dividenduitkering aan te merken zuivere winst gelijk aan de bestaande winstreserve per ultimo 1996 ad ¦ 263.571. Het aandeel van belanghebbende daarin beloopt 20%, ofwel ¦ 52.714. 5.8. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de correctie bij de aanslagregeling ten onrechte is aangebracht (zie 2.14.), dient het belastbare inkomen van belanghebbende te worden vastgesteld op het aangegeven belastbare inkomen ad ¦ 53.589 (zie 2.12.) plus ¦ 52.714 is ¦ 106.303. De onderhavige aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ¦ 61.214, zodat niet kan worden gezegd dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het beroep van belanghebbende is ongegrond. 6. Proceskosten Nu de uitspraak van de inspecteur in stand blijft, en er zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 30 augustus 2000 door mrs. Smit, Faase en Van Loon, in tegenwoordig-heid van mr. Koning als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.