Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AC6642

Datum uitspraak2001-06-28
Datum gepubliceerd2001-08-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers88/2001
Statusgepubliceerd


Uitspraak

d.d. 28 juni 2001 De president van de arrondissementsrechtbank te Middelburg overweegt en beslist als volgt inzake: Kort geding nr.: 88/2001 GlasGarage Breda B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Berkel-Enschot, eiseres, procureur: mr. C.H. Brinkman, advocaat: mr. K.J. Defares te Amsterdam, tegen: Onderlinge Verzekering Maatschappij ZLM U.A., gevestigd en kantoorhoudende te Goes, gedaagde, procureur: mr. J.M. de Jonge. 1. Het verloop van het geding Ter terechtzitting van 14 juni 2001 heeft eiseres gevorderd gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres binnen een week na betekening van het te dezen te wijzen vonnis te betalen een bedrag van f. 670,55, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover sedert 4 april 2001, tot aan de dag van algehele voldoening. Gedaagde heeft verweer gevoerd. Na verder debat is vonnis gevraagd. De inhoud van de overgelegde processtukken, waaronder pleitnota's en producties zijdens beide partijen, geldt als hier ingelast. 2. De feiten In dit geding wordt voorshands van de volgende feiten uitgegaan: 2.1. Eiseres exploiteert een onderneming op het gebied van onder andere het herstel door middel van de harsinjectiemethode van autoruiten. 2.2. Gedaagde is een onderlinge verzekeringmaatschappij met als werkgebied Zeeland en Noord-Brabant. Gedaagde heeft verzekeringsovereenkomsten afgesloten met [verzekerde 1] en [verzekerde 2] ter zake hun auto. 2.3. In februari 2001 is schade ontstaan, althans geconstateerd aan de voorruiten van de auto’s van [verzekerde 1] en [verzekerde 2]. Deze schade is in opdracht van [verzekerde 1] en [verzekerde 2] gerepareerd door eiseres. 2.4. Eiseres heeft voor de voor [verzekerde 1] en [verzekerde 2] uitgevoerde reparaties van de autoruiten herstelnota’s opgesteld, tevens inhoudend een akte van cessie door voor-noemde verzekerden van hun vorderingen op gedaagde. 2.5. Eiseres heeft die herstelnota’s in februari 2001 aan gedaagde gezonden. 2.6. Bij brief d.d. 14 februari 2001 heeft gedaagde [verzekerde 1] naar aanleiding van voornoemde herstelnota meegedeeld dat met ingang van 1 januari 2001 reparaties aan autoruiten slechts vergoed worden indien de reparaties worden uitgevoerd door een met gedaagde samenwerkend bedrijf. 2.7. Bij brief d.d. 2 maart 2001 heeft gedaagde aan [verzekerde 2] meegedeeld dat de kosten in verband met de door eiseres uitgevoerde reparatie niet zullen worden vergoed. In dit verband verwijst gedaagde naar artikel 25 sub a onder 4 van de toepasselijke polisvoorwaarden (Reglement Motorrijtuigenverzekering). Daarin is opgenomen: “a. Verzekerd is schade aan of (gedeeltelijk) verlies van het motorrijtuig als gevolg van de volgende oorzaken: … 4. (..) Ruitreparatie volgens een erkende kunstharsmethode door een met ons samenwerkende reparateur.” 2.8. Eiseres heeft gedaagde tevergeefs verzocht c.q. gesommeerd de onbetaald gebleven bedragen ter hoogte van f. 583,10 te voldoen. 2.9. In de polisvoorwaarden van gedaagde is onder artikel 25 sub e het navolgende opgenomen: “e. Verzekerde is vrij in zijn keuze van een reparateur. In geval van schade vergoeden wij niet meer dan het bedrag waarvoor reparatie kan plaatsvinden bij een samenwerkende reparateur.” 2.10. Gedaagde heeft op 7 december 2000 een factuur met als bijlage de voor 2001 geldende polisvoorwaarden gestuurd aan zowel [verzekerde 1] als [verzekerde 2] ter zake de verlenging van hun motorrijtuigenverzekering(en). In deze factuur is onder de kop “Nieuwe Voorwaarden” het navolgende opgenomen: “Voor zover voor u van toepassing, ontvangt u hierbij een nieuw reglement voor de verzekering van uw motorrijtuigen, landbouwwerktuigen en caravan. Alleen bij motorrijtuigen (auto’s, motoren en kampeerauto’s) zijn er twee inhoudelijke wijzigingen: - … - ruitreparatie wordt alleen nog vergoed, wanneer deze wordt uitgevoerd door met ZLM samenwerkende schadeherstelbedrijven. Deze bedrijven staan vermeld op uw groene kaart.” 2.11. Zowel [verzekerde 1] als [verzekerde 2] hebben hun premie voor 2001 betaald. 2.12. Eiseres behoort niet tot de met gedaagde samenwerkende schadeherstelbedrijven. 2.13. In artikel 29 met als kop “Eigen risico” van de polisvoorwaarden van gedaagde is onder meer het navolgende bepaald: a. Er geldt een eigen risico van f. 300,-- per gebeurtenis. Dit eigen risico geldt niet als de auto daadwerkelijk wordt gerepareerd bij een met ons samenwerkende reparateur. b. … c. Bij het vervangen van de ruit geldt een eigen risico van f. 300,-- per gebeurtenis. Als de ruit wordt vervangen bij een met ons samenwerkende reparateur, geldt een eigen risico van f. 100,--.” Dit artikel geldt alleen voor verzekerden met een casco-verzekering. 3. Het geschil 3.1. Eiseres stelt dat gedaagde op grond van artikel 25 e van de polisvoorwaarden gehouden is de ten behoeve van [verzekerde 1] en [verzekerde 2] gemaakte herstelkosten te vergoeden. Door dit na te laten komt gedaagde in strijd met artikel 6:74 BW haar verplichtingen jegens eiseres niet na. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat gedaagde een beroep op artikel 25 a sub 4 van de polisvoorwaarden niet toekomt omdat noch voor [verzekerde 1] noch voor [verzekerde 2] zonder meer kenbaar was dat gedaagde vergoeding van schade zou weigeren ingeval de reparatie van de autoruit zou plaatsvinden bij een niet met gedaagde samenwerkend bedrijf. Daarnaast stelt eiseres dat het arrangement op grond waarvan gedaagde uitsluitend herstelkosten vergoed indien de reparatie door een met gedaagde samenwerkend reparatiebedrijf wordt uitgevoerd, in strijd is met de mededingingsregels en met name artikel 6 van de Mededingingswet. Eiseres stelt een spoedeisend belang te hebben bij haar vordering. 3.2. Gedaagde stelt terecht geweigerd te hebben de nota’s te voldoen, omdat uit artikel 25 a sub 4 van de polisvoorwaarden volgt dat alleen reparatie door een met gedaagde samenwerkende reparateur wordt vergoed en eiseres niet een met gedaagde samenwerkende reparateur is. Gedaagde heeft in de in december 2000 aan de verzekerden toegezonden factuur duidelijk de inhoud van voornoemde voorwaarde meegedeeld. Het bepaalde in artikel 25 e van de polisvoorwaarden zet hetgeen is bepaald in artikel 25 a sub 4 niet opzij. Gedaagde heeft daarnaast gemotiveerd betwist dat zij handelt in strijd met artikel 6 Mededingingswet. Gedaagde stelt dat eiseres in de onderhavige zaak oneigenlijk gebruik maakt van de kort gedingprocedure. Voorts betwist gedaagde het spoedeisend belang van eiseres bij haar vordering. 4. De beoordeling 4.1. De tekst van de artikelen 25 onder a en e als hiervoor weergegeven lijkt tegenstrijdig. Waar uit 25 e lijkt te volgen dat in beginsel elke reparateur kan worden ingeschakeld zij het dat vergoeding door gedaagde bij inschakeling van een niet met gedaagde samenwerkend bedrijf aan een maximum wordt gebonden houdt het daaraan voorafgaand artikel 25 a sub 4 ondubbelzinnig ten aanzien van schade aan autoruiten een beperking in tot vergoeding van kosten van reparatie door een met gedaagde samenwerkend bedrijf. Vast staat dat eiseres niet een met gedaagde samenwerkend schadeherstelbedrijf is. Dat de specifieke bepaling van artikel 25 a sub 4 ter zake de vergoeding van schade aan autoruiten boven de kennelijk algemene bepaling van artikel 25 e gaat zoals gedaagde aanvoert is niet zonder meer kenbaar uit deze voorwaarden. Afhankelijk van nadere omstandigheden kan dat echter wel het geval zijn. In casu zijn zowel [verzekerde 1] als [verzekerde 2] in de prolongatienota van 7 december 2000 nadrukkelijk gewezen op de voorwaarde als geformuleerd in artikel 25 a sub 4 waarbij gedaagde helder, voor [verzekerde 1] en [verzekerde 2] duidelijk kenbaar, haar interpretatie dat schade aan autoruiten voortaan uitsluitend bij reparatie door een samenwerkend bedrijf zou worden vergoed heeft verwoord. [verzekerde 1] en [verzekerde 2] hebben beiden de factuur betaald en daarmee de verzekering voor een periode van één jaar verlengd. Van de aan hun blijkens de polisvoorwaarden toekomende bevoegdheid om de verzekering op te zeggen ingeval van wijziging van de polisvoorwaarden hebben zij beiden geen gebruik gemaakt. Uit een en ander volgt dat gedaagde zich jegens [verzekerde 1] en [verzekerde 2] en derhalve ook jegens eiseres als cessionaris, op de uitsluiting van artikel 25a sub 4 kunnen beroepen. 4.2. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de overeenkomsten die door gedaagde zijn gesloten met - naar ter terechtzitting onweersproken door gedaagde is aangevoerd - ongeveer 200 schadeherstelbedrijven in Zeeland en Noordbrabant in strijd zijn met het bepaalde in artikel 6 Mededingingswet. Dit artikel bepaalt - kort gezegd - dat overeenkomsten tussen ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst verboden zijn. Voor de beoordeling van de vraag of de overeenkomsten die gedaagde met de 200 schadeherstelbedrijven heeft gesloten op grond van artikel 6 verboden zijn, is van belang of de overeenkomsten hetzij naar hun aard, hetzij in hun concrete uitvoering een merkbare invloed hebben op de mededingingsstructuur op de relevante markt. Gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen kan daarover zonder nader onderzoek geen oordeel worden gegeven. Zo zal onder meer onderzocht moeten worden wat de relevante markt is waarop partijen zich begeven, alsmede zal nader onderzocht moeten worden wat de effecten van de overeenkomsten zijn op deze markt. Een dergelijk onderzoek kan in het kader van een kort gedingprocedure niet plaatsvinden. 4.3. Nu uit het voorgaande reeds volgt dat de vordering van eiseres dient te worden afgewezen, behoeft hetgeen gedaagde voor het overige heeft aangevoerd ter zake het spoedeisend belang en het vermeend oneigenlijk gebruik van de kort gedingprocedure geen nadere bespreking en beslissing meer. Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 5. De beslissing De president: - wijst de vordering af; - veroordeelt eiseres in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op f. 400,-- wegens verschotten en f. 2.000,-- wegens procureurssalaris. Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek, president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.