Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AC6653

Datum uitspraak2001-08-03
Datum gepubliceerd2001-08-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/00182
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 98/00182 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren van de rijksbelastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaar van belanghebbende tegen de van hem ingehouden loonbelasting over de maand april 1997. 1. Ontstaan en loop van het geding Van belanghebbende is over de maand april 1997, naast de loonbelasting over zijn maandsalaris, ten aanzien van een bedrag van f 40.000,--, exclusief overhevelingstoeslag, deel uitmakende van een schadevergoeding van in totaal f 50.000,--, een bedrag aan loonbelasting ingehouden van f 24.000,--. Op grond van artikel 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst: 1997) heeft belanghebbende tijdig bij de Inspecteur bezwaar gemaakt tegen dit bedrag dat als loonbelasting van hem is ingehouden. De Inspecteur heeft het bezwaar bij de bestreden uitspraak afgewezen. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 10 april 2001 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn ex-collega, A (hierna te noemen: A), alsmede B, namens de Inspecteur. Met toestemming van de Inspecteur heeft belanghebbende ter zitting, een, reeds in de bezwaarfase aan de Inspecteur verstrekt, overzicht overgelegd van brieven en krantenknipsels betreffende de gang van zaken en gebeurtenissen rond het conflict tussen belanghebbende en zijn werkgever. Ter zitting is eveneens, gelijktijdig, behandeld de procedure met Hofkenmerk 98/00571, tussen A en de Inspecteur; deze procedure betreft eenzelfde geschil. Met toestemming van partijen in de onderhavige procedure en in de procedure met Hofkenmerk 98/00571 heeft de behandeling van beide beroepschriften gemeenschappelijk plaatsgevonden. Mede namens belanghebbende heeft A een pleitnota voorgedragen. De inhoud van het voormelde overzicht alsmede van de pleitnota moeten als hier ingelast worden aangemerkt. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Belanghebbende, geboren in 1956 en ongehuwd, was tot 1 januari 1991 in loondienst als intensivist bij de afdeling intensive care van het Academisch Ziekenhuis R. Door tussenkomst van een zogenaamde “headhunter” is hij, tezamen met zijn eveneens van het voormelde ziekenhuis afkomstige collega A, per 1 januari 1991 in loondienst getreden als intensivist bij de D (hierna: de stichting) die onder meer het C Ziekenhuis te Q (hierna: DWZ) exploiteert. Belanghebbende kreeg, tezamen met A, de leiding en tevens de eindverantwoordelijkheid van de intensive care-afdeling van het DWZ (hierna: de IC-afdeling). 2.2. Belanghebbende en A zijn, na oplopende spanningen, in ernstig conflict geraakt met de stichting en op 1 mei 1996 door de stichting geschorst waarna voor beiden een ontslagprocedure werd ingezet. Na tussenkomst van het Scheidsgerecht voor het Nederlandse ziekenhuiswezen (hierna: het scheidsgerecht), dat op 17 december 1996 een beide partijen bindend advies (hierna: het advies) heeft gegeven, is de arbeidsovereenkomst van belanghebbende en die van A ontbonden. 2.3. Het scheidsgerecht overwoog in punt 4.6 van het advies: ”Met de (…) commissie van deskundigen is het Scheidsgerecht van oordeel dat de gebreken in de communicatie tussen de intensivisten en de insturende specialisten niet alleen de intensivisten verweten kan worden. Uit de overgelegde stukken (…) is gebleken dat bij het ontstaan van dat probleem kennelijk ook een rol heeft gespeeld dat de insturende specialisten vanaf de indiensttreding van de intensivisten aanmerkelijke moeite hebben gehad met de nieuwe rolverdeling. In dat verband is van belang dat ook al voor het aantreden van de intensivisten er immers (…) soortgelijke (zij het minder heftige) problemen [toevoeging Hof: zijn] geweest tussen de insturende specialisten en de anaesthesiologen die voordat de intensivisten werden aangesteld de intensive care hebben gecoördineerd. Voorts moet in aanmerking genomen worden dat omvang van de betreffende intensive care afdeling - afgezet tegen de omvang van het ziekenhuis - beperkt van omvang was, waardoor de tegenstellingen zullen zijn vergroot. Nadat in/omstreeks 1993 de problemen manifest werden heeft de Stichting van haar kant voorts onvoldoende inspanningen verricht om de in het ziekenhuis rondgaande geruchten dat de intensivisten onbekwaam waren en/of te lang hun patiënten behandelden - welke geruchten achteraf onjuist zijn gebleken -, tot reële proporties terug te brengen en/of onvoldoende weerwerk geleverd om de positie van de intensivisten te versterken, hetgeen, met name gelet op de - in de voorgaande alinea beschreven - gecompliceerde achtergrond, wel op haar weg had gelegen. De omstandigheid dat de intensivisten van hun kant ernstige communicatiefouten verweten kunnen worden (…) maakt dit niet anders. Tegen die achtergrond acht het Scheidsgerecht na te melden vergoeding aan immateriële schade op zijn plaats. Bij de bepaling van de omvang van de als wachtgeld vast te stellen vergoeding heeft het Scheidsgerecht voorts de leeftijd van de intensivisten (…), de duur van de arbeidsverhouding en hun beperkte mogelijkheden op de arbeidsmarkt in aanmerking genomen.”. 2.4. In het advies stelde het scheidsgerecht vast dat de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en de stichting per 1 januari 1997 moet worden ontbonden, waarbij de stichting in haar hoedanigheid van werkgever is gehouden aan belanghebbende gedurende een bepaalde periode een vergoeding te betalen in de vorm van een wachtgeld overeenkomstig de geldende CAO alsmede een vergoeding te betalen van f 50.000,- ter zake van immateriële schade. De vorderingen van belanghebbende en A het verzoek van de stichting tot ontbinding van de tussen de stichting en belanghebbende gesloten arbeidsovereenkomst af te wijzen, de schorsing van belanghebbende en A onrechtmatig te verklaren omdat deze maatregel hun goede naam en eer ernstig heeft aangetast en hun marktwaarde hierdoor verder is verminderd alsmede de stichting te verplichten tot, een openbaar bekend te maken, rehabilitatie van belanghebbende en A, werden door het scheidsgerecht afgewezen. 2.5. Het conflict tussen belanghebbende en het DWZ is in de regionale pers beschreven. 2.6. Belanghebbende heeft, na zijn ontslag per 1 januari 1997, 14 keer gesolliciteerd bij andere ziekenhuizen zonder dat dit tot een vaste aanstelling als intensivist heeft geleid. Een tijdelijk dienstverband als intensivist, voor 50% (in deeltijd), bij het academisch ziekenhuis te S is, na ommekomst van de overeengekomen periode, niet omgezet in een vast dienstverband. 2.7. Na overleg namens de stichting met de inspecteur van de eenheid grote ondernemingen te T van de belastingdienst is van de totale aan belanghebbende toegekende vergoeding voor immateriële schade ad f 50.000,-- een deel, groot f 10.000,--, als een onbelaste vergoeding aangemerkt. De stichting heeft over het restant van de schadevergoeding ad f 40.000,-- loonbelasting tot een bedrag van f 24.000,-- ingehouden en afgedragen. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Na de mondelinge behandeling is tussen partijen uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of van de vergoeding voor immateriële schade een bedrag van f 40.000,-- tot het loon uit de dienstbetrekking dient te worden gerekend. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3. Belanghebbende heeft daaraan ter zitting nog toegevoegd dat, onder meer uit de bij het overzicht gevoegde krantenknipsels blijkt dat het geschil met de stichting heeft geleid tot een aantasting van zijn goede naam alsmede die van A. De reden dat hij na 14 sollicitaties, ondanks zijn ervaring en staat van dienst bij het academisch ziekenhuis te R, geen aanstelling heeft gekregen als intensivist op een intensive care afdeling van een ziekenhuis is terug te voeren op het conflict met het DWZ waaruit het ontslag is gevolgd. Binnen de medische wereld in Nederland, meer in het bijzonder het deel dat zich bezigt houdt met intensive care, is iedereen op de hoogte van bedoeld conflict. Hij heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1997 de gehele (bruto-)uitkering wegens immateriële schadevergoeding aangegeven alsmede de daarop door de stichting ingehouden loonbelasting. 3.3. De Inspecteur heeft ter zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd en heeft gepersisteerd bij zijn standpunt. 3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot teruggave van de ingehouden loonbelasting ad f 24.000,--. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) behoort tot het loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of uit een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. Gelet op deze ruime omschrijving behoort in beginsel ieder voordeel, waarvan de verstrekking voldoende verband houdt met de dienstbetrekking, tot het loon. Uit Hoge Raad, 26 mei 1993, BNB 1993/233, volgt dat het enkele feit dat het scheidsgerecht een door de stichting te betalen bedrag vaststelt voor vergoeding van immateriële schade, dat wil zeggen een vergoeding voor nadeel dat niet bestaat in vermogensschade, onverlet laat dat de belastingrechter zelfstandig moet beoordelen of die vergoeding moet worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 10 van de Wet. Voorts brengt het feit dat een zodanige vergoeding ook door de belastingrechter als een immateriële schadevergoeding wordt gekwalificeerd nog niet mee dat die vergoeding dan ook niet als loon in voormelde zin moet worden aangemerkt. Daarvoor geldt tevens het, door belanghebbende aannemelijk te maken, vereiste dat de voormelde vergoeding, behoudens bijzondere omstandigheden, zoals afspraken in de arbeidsovereenkomst, niet zo zeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moet worden aangemerkt (zie Hoge Raad, nr. 21.435 d.d. 29 juni 1983, onder meer gepubliceerd in BNB 1984/2 en Hoge Raad nr. 35.196 d.d. 21 februari 2001, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/150). 4.2. Belanghebbende stelt dat de gehele vergoeding voor immateriële schade strekte tot vergoeding van de aan zijn eer en goede naam toegebrachte schade en uit dien hoofde fiscaal onbelast is. Het Hof verwerpt deze stelling van belanghebbende. De gronden voor het toekennen van de vergoeding zijn, naar het oordeel van het Hof, gelegen in een arbeidsconflict dat dermate was geëscaleerd dat het scheidsgerecht concludeerde tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst alsmede tot, onder meer, betaling van een vergoeding voor immateriële schade. Lezing van de, ter zitting, door belanghebbende overgelegde berichten uit regionale kranten roept in dezen geen ander beeld op dan dat van een arbeidsconflict tussen belanghebbende en A ter ener zijde en de directie van het DWZ c.q. de stichting aan de andere zijde; evenmin zijn, naar het oordeel van het Hof de mededelingen van de directie van het DWZ, zoals weergegeven door de pers, beschadigend of onnodig grievend. Mede gelet op de hiervoor in punt 2.3 weergegeven overwegingen van het scheidsgerecht alsmede de conclusie van het scheidsgerecht in punt 2.4, slotzin, concludeert het Hof dat de genoegdoening in de vorm van de toegekende vergoeding van f 50.000,-- diende ter compensatie van het, aan de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst inherente, psychisch leed van belanghebbende. Daaraan doet niet af de mededeling bij brief van 7 mei 1997 van een medewerker van de griffie van het scheidsgerecht: “De vergoeding heeft betrekking op de schade, berokkend aan uw goede naam.”. De ter ondersteuning van zijn stelling door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat zijn goede naam als intensivist ten gevolge van het conflict dermate was beschadigd dat hij, na zijn ontslag, ondanks 14 sollicitaties, geen positie als intensivist bij een Nederlands ziekenhuis kon bemachtigen, kan hem niet baten omdat deze omstandigheid eerst bleek na het ontslag en derhalve geen rol kan hebben gespeeld bij de toekenning van de vergoeding door het scheidsgerecht. Deze, naar het Hof erkent, door belanghebbende als zeer pijnlijk ervaren nasleep van het arbeidsconflict laat onverlet dat de vergoeding zo zeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat het in geding zijnde bedrag van f 40.000,-- tot het daaruit genoten loon in de zin van artikel 10 van de Wet moet worden gerekend. 4.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 6. Beslissing Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus vastgesteld op 3 augustus 2001 door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J. Huige en A.C. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 3 augustus 2001 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.