Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD1455

Datum uitspraak2001-08-24
Datum gepubliceerd2001-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers369/01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 369/01 24 augustus 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het verzet door mw. X te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 1 juni 2001. De voorzitter heeft bij voormelde beschik-king uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uit-spraak van het hoofd van de een-heid parti-culieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbe-lasting over het jaar 1999. Ingevolge artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde aanslag, binnen zes weken na dagtekening van het aanslag-biljet een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur. Vaststaat dat het aanslagbiljet is gedagtekend 24 augustus 2000 en het bezwaarschrift op 22 november 2000 bij de inspecteur is ingekomen, derhalve niet binnen zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. Belanghebbende is dan ook terecht door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Op grond van het vorenoverwogene heeft de voorzitter bij voormelde beschikking het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking is belangheb-bende in verzet gekomen, bij een verzetschrift dat is ingekomen op 28 juni 2001. Belanghebbende heeft niet verzocht om over haar verzet te worden gehoord, terwijl het hof geen aanleiding heeft gevonden haar uit eigen beweging te horen. Belanghebbende stelt in haar verzetschrift dat zij de onderhavige aanslag nimmer heeft ontvangen in verband met het beƫindigen van haar relatie waardoor zij elders ging wonen. Zij heeft haar gewijzigde adres niet doorgegeven daar zij met haar voormalige relatie had afgesproken dat hij de voor haar bestemde post aan haar zou doorgeven. Het hof is van oordeel dat verzoekster bewust haar gewijzigde adres niet heeft doorgegeven met als gevolg dat de omstandigheden dat post haar niet bereikt voor haar rekening moet komen. Onder zodanige omstandigheden is geen sprake van artikel 6:11 Awb waarin is gesteld dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheid achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Opmerking verdient overigens, dat het hier een voorlopige aanslag betreft, zodat het geschilpunt tussen verzoekster en de inspecteur te gelegener tijd alsnog aan de orde kan komen bij de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999. Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt: Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond. Gedaan op 24 augustus 2001 door prof. mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier Lorist en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier. Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2001 te Leeuwarden door mr. Drion, raadsheer. Op 29 augustus 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.