Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3364

Datum uitspraak2001-09-06
Datum gepubliceerd2001-09-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers39345/HAZA00-458 en 00-459
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak: 6 september 2001 V O N N I S van de Arrondissementsrechtbank te Roermond in de zaak van: eiser: SCHREURS Q.Q., wonende te Venlo, procureur mr. M.G.H. Terhorst; tegen: gedaagden: Petrus X, wonende [adres], Geertrudis X-C, wonende te, procureur mr. J.A. Wolter. en in de zaak van: eiser: SCHREURS Q.Q., wonende te Venlo, procureur mr. M.G.H. Terhorst; tegen: gedaagden: 1. Edison Ospel Holding B.V., 2. P.G.S. Nederweert B.V., 3. Edison Project B.V., allen gevestigd en kantoorhoudende te Ospel, procureur mr. J.A. Wolter. 1. De voeging Met instemming van partijen en vanwege hun verknochtheid zijn beide zaken gevoegd in de zin van artikel 159 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 1. Het verloop van de procedure Dit blijkt uit de navolgende stukken: - de dagvaardingen van 16 juni 2000; - de conclusie van eis met producties; - de conclusie van antwoord met producties; - de vonnissen tot comparitie van deze rechtbank d.d. 19 oktober 2000; - het proces-verbaal van comparitie d.d. 14 november 2000; - het proces-verbaal van comparitie d.d. 8 januari 2001; - de conclusie van repliek met producties; - de conclusie van dupliek. De inhoud van deze stukken geldt als hier herhaald en ingelast. 2. De vaststaande feiten in beide zaken Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel niet voldoende weersproken en/of op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van overgelegde producties, het navolgende als vaststaand te worden beschouwd. · bij vonnis van deze rechtbank d.d. 19 januari 2000 is de besloten vennootschap m.b.a. Edison Horse Equipment B.V. te Ospel (hierna ook "Edison" te noemen) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. F. Oelmeijer tot rechter-commissaris en van mr. Schreurs (hierna ook "De curator") tot curator; · statutair bestuurder en enig aandeelhouder van Edison is gedaagde X-C; feitelijk leidinggevende was gedaagde X; X en X-C zijn met elkaar gehuwd; · de onderneming van X c.s. is blijkens het in het geding gebrachte organigram als volgt gestructureerd: 3. De vordering(en) en de stellingen van de curator in zaaknr.39345/HA ZA 00-458: De curator heeft gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: - gedaagden te veroordelen aan de curator q.q. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van de schulden van de failliete boedel van Edison, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; - gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure, die van de gelegde beslagen daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze door de rechtbank uit te spreken proceskostenveroordeling vanaf de tiende dag dat gedaagden na betekening van het in deze te wijzen vonnis, in gebreke blijft met de voldoening van de proceskostenveroordeling, tot de dag der algehele voldoening der proceskosten. De curator heeft daartoe gesteld dat gedaagden hun taak als formeel respectievelijk feitelijk bestuurder van gefailleerde onbehoorlijk hebben vervuld, gelet op het feit dat niet voldaan is aan de verplichtingen op grond van artikel 2:10 Burgerlijk Wetboek nu de administratie onbehoorlijk is bijgehouden. Ook overigens hebben gedaagden in de visie van de curator hun taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld. Voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de processtukken. 4. De vordering(en) en de stellingen van de curator in zaaknr.39349/HA ZA 00-459: De curator heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 1. zal verklaren voor recht dat de in het lichaam van de dagvaarding sub 2 genoemde rechtshandeling paulianeus en derhalve terecht is vernietigd door de curator; 2. gedaagden zal veroordelen binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de in het lichaam van de dagvaarding sub 2 bedoelde activa terug over te dragen aan de curator door feitelijke bezitsverschaffing, op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 10.000,-- per dag dat gedaagden in gebreke blijven daaraan te voldoen; 3. gedaagden zal veroordelen hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, tot vergoeding van de door Edison ten gevolge van de gewraakte transactie geleden schade, de desbetreffende schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente sinds 28 april 2000 tot aan de dag der algehele voldoening; 4. gedaagden zal veroordelen hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze door de rechtbank uit te spreken proceskosten vanaf de tiende dag dat gedaagden na betekening van het in deze te wijzen vonnis, in gebreke blijven met de voldoening van de proceskostenveroordeling, tot de dag der algehele voldoening der proceskosten-veroordeling. De curator heeft daartoe gesteld dat volgens mededeling van de bestuurders van Edison en gedaagden Edison haar activa in 1999 heeft overgedragen aan een of meer van de gedaagden. De bestuurders hebben niet voldaan aan hun verplichting volledige informatie te verschaffen over deze transactie. Genoemde rechtshandeling is een onverplichte handeling als bedoeld in artikel 42 van de Faillissementswet. De boedel van Edison is ten gevolge van deze transactie benadeeld, daar, zonder de gewraakte transactie, de opbrengst van genoemde activa beschikbaar zou zijn geweest door de gezamenlijke schuldeisers. Op de balans per ultimo 1998 stonden activa ter waarde van f 137.800,-- terwijl deze post per ultimo 1999 nog maar f 11.519,70 bedroeg. Gedaagden hadden wetenschap van deze benadeling, althans behoorden deze te hebben. Bovendien wordt op grond van artikel 43 sub 5 Faillissementswet vermoed dat de wetenschap bestond bij beide partijen bij de gewraakte overeenkomst, daar de feitelijke bestuurder van Edison, de heer X, tevens feitelijke bestuurder is van gedaagden en gehuwd is met de statutair bestuurder van Edison en van gedaagden. De verhoudingen tussen gedaagden en Edison blijken uit eerdergenoemd organigram. Bij brief van 28 april 2000 heeft de curator de hiervoor bedoelde transactie vernietigd door middel van een buitengerechtelijke verklaring. Op grond daarvan is de titel aan de levering van de activa komen te ontvallen en gedaagden hebben dientegevolge een ongedaanmakingsverplichting jegens de curator. Voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de processtukken. 5. Het verweer van gedaagden in beide zaken: Gedaagden hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van de curator in dan wel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding. Gedaagden hebben gesteld dat de stelling van de curator dat niet voldaan zou zijn aan artikel 2:10 BW onjuist en ongemotiveerd is. Zij verwijzen daartoe naar punt 3.1.4 van het faillissementsverslag van de curator alsmede de rapporten van de Belastingdienst Ondernemingen te Roermond d.d. 16 maart 2000 en 26 mei 2000. Aan verzoeken van de curator om bescheiden te overhandigen hebben de heer en mevrouw X voortdurend voldaan. Inkoop- en verkoopfacturen zijn allemaal overgelegd. De boekhouding is door de accountants van Van den Broek & Partners te Weert ingevoerd in het boekhoudprogramma genaamd Exact. Er is sprake van een volledige boekhouding waaruit op ieder moment de rechten en plichten van de gefaileerde vennootschap af te leiden zijn. Met betrekking tot het gestelde paulianeus handelen door de gedaagde vennootschappen hebben gedaagden verweer gevoerd, waarbij zij onder meer - stelling hebben genomen ten aanzien van de Ahlmann Zwenklader, de noodboxen, de crossmotor, de BMW, het zand Kattenlegger, de motorrijtuigenbelasting, de bevoordeling van de groepsmaatschappijen, de naam StableForce, de boekingen, de voertuigen en zwenklader, de vrachtwagen en het pandrecht van de Rabobank. Kortheidshalve verwijst de rechtbank voor het verweer naar de conclusie van antwoord. Ook hier verwijst de rechtbank overigens voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan naar de processtukken. 6. Het oordeel van de rechtbank De curator heeft de vorderingen jegens de heer en mevrouw X gebaseerd op artikel 2:248 BW daartoe stellende dat zij niet hebben voldaan aan hun plicht om als (formeel respectievelijk feitelijk) bestuurder van de gefailleerde B.V. een behoorlijke boekhouding als bedoeld in artikel 2:10 BW te voeren; daarnaast maakt de curator hen een algemeen verwijt van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. De vorderingen tegen de gedaagde vennootschappen zijn gebaseerd op gestelde paulianeuze handelingen, te weten het in de zin van artikel 42 Fw onverplicht overdragen van activa door de failliet aan bedoelde vennootschappen. Met betrekking tot de bestuurdersaansprakelijkheid geldt dat formeel alleen mevrouw X-C bestuurder is van Edison Horse Equipment B.V. en daarmee verantwoordelijk voor het naleven van de boekhoudplicht volgens artikel 10 van boek 2 Burgerlijk Wetboek. Lid 7 van voormeld artikel 248 bepaalt dat voor toepassing van dit artikel met de bestuurder gelijk wordt gesteld degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder. Reeds uit het eerste verslag van de curator (prod.9 bij repliek) blijkt dat de heer X als feitelijk beleidsbepaler en derhalve bestuurder in de zin van voormeld lid 7 moet worden aangemerkt. X is degene die de curator te woord heeft gestaan en inlichtingen heeft verstrekt omtrent de gefailleerde vennootschap en is ook als feitelijk leidinggevende bij de gehouden comparities verschenen. In deze procedure is ook gesteld dat de heer X ernstig ziek is geworden in 1999 waardoor enkele projecten werden stilgelegd, hetgeen leidde tot inkomstenderving van Edison Horse Equipment B.V. met het faillissement tot gevolg. De failliete vennootschap stond of viel blijkbaar met het functioneren van X. Als feitelijk beleidsbepaler is X dan ook, naast zijn echtgenote, aansprakelijk voor de gevolgen van het eventueel niet naleven van de boekhoudplicht. Lid 2 van artikel 248 BW bepaalt dat wanneer het bestuur niet voldaan heeft aan zijn verplichtingen uit artikel 10 (boekhoudplicht), dan (onweerlegbaar) vermoed wordt dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en dat deze onbehoorlijke taakvervulling (weerlegbaar) vermoed wordt een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn. Lid 6 van artikel 248 BW bepaalt dat de vordering slechts kan worden ingesteld op grond van een onbehoorlijke taakvervulling in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement. Nu derhalve het faillissement is uitgesproken op 19 januari 2000 zal moeten worden bezien of het bestuur aan zijn boekhoudplicht heeft voldaan in de jaren 1997, 1998 en 1999. Gedaagden hebben bij antwoord (vide 18) erkend dat zij tot medio 1998 een boekhouder (van Verhagen & Derks) hebben gehad die een ernstige fout heeft gemaakt in verband met een Vamil-subsidieregeling voor de Ahlmann zwenklader. Verder is gebleken dat deze boekhouder boekingen voor de ene B.V. ten laste van de andere B.V. heeft gebracht en andersom. Na constatering daarvan hebben de heer en mevrouw X maatregelen getroffen door een tweetal accountantskantoren een offerte te vragen voor het herstellen van de administratie. Deze omvangrijke boekhoudkundige inhaalslag heeft Edison Ospel Holding B.V. in totaal - volgens gedaagden - circa f 42.000,-- aan accountantsfacturen gekost. Uit de producties 4 en 13 bij antwoord blijkt dat de gehele administratie over de jaren 1998 en 1999 opnieuw is ingevoerd in het boekhoudprogramma van Exact, waarmede de fouten van de vorige boekhouder volgens gedaagden zijn hersteld. Gelet op de datering van de producties 4 en 13 en de omvangrijke hersteloperatie, zoals gesteld door gedaagden, kan er in ieder geval van uit worden gegaan dat de boekhouding in 1997, 1998 en wellicht in een deel van het jaar 1999 niet aan het vereiste van artikel 2:10 lid 1 Burgerlijk Wetboek voldeed. De rechtbank merkt op dat bij de toepassing van laatstgenoemd artikel de boekhoudkundige situatie in de jaren voorafgaande aan het faillissement maatgevend is en niet, althans in mindere mate eventuele correcties nadien. Immers door de inschakeling van accountantskantoor Van den Broek & Partners is weliswaar alsnog een administratie gevoerd, doch daarmee kan achteraf niet meer worden bewerkstelligd dat tijdens de periode vóór het faillissement alsnog te allen tijde de rechten en verplichtingen van de gefailleerde B.V. kunnen worden gekend. Uit voormelde productie 4 blijkt bovendien dat controle van de door de heer en mevrouw X verschafte gegevens niet heeft plaatsgevonden. Evenmin kan uit het aangehaalde conceptrapport van de belastingdienst worden afgeleid dat de administratie correct is, nu daarin behalve het door X c.s. geciteerde ook staat vermeld dat in het kader van het onderzoek niet feitelijk is onderzocht of de inkopen en onkosten wel aan de juiste B.V. zijn doorbelast. Gelet op het verwijt van de curator dat de financiële verhouding tussen de vennootschappen ondoorzichtig is, is juist dit aspect van belang. Nu op grond van het vorenstaande geoordeeld moet worden dat het bestuur niet aan zijn boekhoudplicht heeft voldaan heeft het bestuur zijn taak onbehoorlijk vervuld, welke taakvervulling (weerlegbaar) wordt vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn. X c.s. hebben volstrekt onvoldoende gesteld en tegenbewijs geleverd tegen het vermoede verband tussen het onbehoorlijke bestuur en het faillissement en hebben ook niet aangetoond dat het faillissement is veroorzaakt door van buiten komen oorzaken. Het gemotiveerde verweer beperkt zich tot weerlegging van de stelling van de curator dat er een onvolledige boekhouding is gevoerd. De aansprakelijkheid van de heer en mevrouw X in de zin van artikel 2:248 BW staat vast en het in de zaaknr. 39345 HA ZA 00-458 gevorderde is integraal toewijsbaar. Met betrekking tot de paulianeuze handelingen heeft de curator twee transacties als paulianeus aangemerkt: 1. de onverplichte overdracht van de activa van de gefailleerde aan Edison Ospel Holding B.V., P.G.S. Nederweert B.V. of Edison Project B.V., terwijl de koopsom is verrekend met vorderingen die genoemde B.V.'s op de gefailleerde hadden, zodat de transactie vernietigbaar is op grond van de artikelen 42 en 43 Faillissementswet; 2. de onverplichte verkoop en overdracht door de gefailleerde aan Edison Ospel Holding B.V. van de vrachtauto met het kenteken VK-94-TN op 11 maart 1997. Bij brief van 28 april 2000 aan Edison Ospel Holding B.V,, P.G.S. Nederweert B.V. en Edison Project B.V. heeft de curator op grond van artikel 42 Faillissementswet de vernietiging van kennelijk beide rechtshandelingen ingeroepen en gesommeerd tot teruglevering, althans vergoeding van de schade. De curator stelt door gebrek aan medewerking en documentatie van X c.s. onvoldoende inzicht te hebben in de transacties tussen de failliet en genoemde vennootschappen. X c.s. betwisten dat paulianeuze handelingen hebben plaatsgevonden, enerzijds omdat de overdracht van activa niet onverplicht was, anderzijds omdat geen benadeling van crediteuren heeft plaatsgevonden. Bij antwoord heeft X c.s. gemotiveerd en puntsgewijs het verweten paulianeus handelen betwist. Bij repliek heeft de curator onvoldoende op die puntsgewijze opsomming van X c.s. gereageerd en hij blijft volharden bij zijn standpunt dat hem door Vonck c.s. te weinig informatie wordt verschaft. Aangaande de Ahlmann zwenklader merkt de rechtbank op dat uit een overeenkomst tot contractsovername (productie 6 bij antwoord) blijkt, dat de curator ermee heeft ingestemd dat de rechtsverhouding met al haar rechten en verplichtingen wordt overgedragen aan Edison Ospel Holding B.V. en dat deze de zwenklader als eigenares onder zich zal houden, terwijl niet blijkt dat daarvoor enige vergoeding aan de failliet is overeengekomen. De curator kan derhalve thans niet stellen dat deze overdracht paulianeus is. Aangaande de truck met kenteken VK-94-TN acht de rechtbank het op grond van de produkties 7, 23 en 30 van X c.s. aannemelijk dat deze vrachtwagen aan Edison Ospel Holding B.V. is overgedragen en door haar betaald in 1997 en dat het feit dat de overschrijving van het kenteken pas plaats vond op 25 november 1999 is veroorzaakt door nalatigheid. Onvoldoende is gesteld door de curator dat hier sprake is geweest van benadeling van schuldeisers. De rechtbank is van oordeel dat enerzijds de curator het gestelde paulianeuze handelen van Vonck c.s. niet heeft aangetoond, terwijl anderzijds de daarop gebaseerde vordering sub 2 te vaag en onbepaald is. Er wordt afgifte gevraagd van de in het lichaam van de dagvaarding sub 2 bedoelde activa, doch deze activa zijn niet met name genoemd of nader geconcretiseerd. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de curator in zaaknr. 39349/HAZA 00-459 op grond van het gestelde paulianeus handelen niet toewijsbaar zijn. De curator q.q. moet als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van deze procedure. De beslaglegging is gedaan met inachtneming van de door de wet vereiste termijnen en vormen. B E S L I S S I N G De rechtbank: In zaaknr. 39345/HA ZA 00-458: veroordeelt gedaagden X en X-C aan de curator q.q. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van de schulden van de failliete boedel van Edison, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; veroordeelt voormelde gedaagden in de kosten van deze procedure, die van de gelegde beslagen daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op f 6.362,77 (Euro 2.887,30), zijnde f 3.440,-- salaris, f 400,-- vast recht en f 2.522,77 exploitkosten (incl.beslaglegging) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de tiende dag dat gedaagden na betekening van dit vonnis in gebreke blijven met de voldoening van de proceskosten, zulks tot aan de dag der algehele voldoening. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. In zaaknr. 39349/HA ZA 00-459: wijst het gevorderde af; veroordeelt de curator q.q. in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden begroot op f 3.840,00 (Euro 1.742,52) zijnde f 3.440,-- salaris en f 400,-- vastrecht verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad; Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Smits en ter openbare civiele terechtzitting van 6 september 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.