
Jurisprudentie
AD3422
Datum gepubliceerd2001-12-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 96 /2791 BELEI Z en AWB 97 /731 BELEI Z
Statusgepubliceerd
Indicatie
B. Belanghebbende-begrip in relatie tot de WOB.
Beroep tegen afwijzing van verzoek om inzage in onderzoeksrapporten inzake explosie in een zgn. Naftakraakinstallatie op het industrieterrein van DSM te Beek, waarbij veertien personen de dood vonden en 106 personen gewond raakten. De rechtbank heeft in het kader van de beroepsprocedure advies gevraagd aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB). Bij besluit van 18 mei 2001 heeft de rechtbank bepaald dat kennisneming van het rapport van de StAB aan eisers niet wordt toegestaan.
A. Namens eisers is aangevoerd dat de rechtbank art. 8:47 Awb juncto art. 24 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie heeft geschonden door het deskundigenrapport van de StAB (hierna: het deskundigenrapport) niet aan eisers ter inzage te geven. In dit verband is er namens eisers op gewezen dat artikel 8:47 van de Awb geen enkele mogelijkheid biedt om aan een der partijen inzage in een aan de rechtbank uitgebracht deskundigenrapport te ontzeggen. Eisers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de rechtbank, door verweerder en DSM deze inzage wel te verschaffen, in strijd heeft gehandeld met het beginsel van de equality of arms.
Rechtbank: Een beslissing van verweerder naar aanleiding van een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan niet worden aangemerkt als een vaststelling van burgerlijke rechten of verplichtingen als bedoeld in art. 6, eerste lid EVRM. Zulks neemt echter niet weg dat de in art. 8:47, vijfde lid Awb opgenomen bevoegdheid voor partijen om aan de rechtbank hun zienswijze op een door de rechtbank ingewonnen deskundigenadvies te geven, kan worden beschouwd als een uiting van het in art. 6 EVRM besloten recht op een "procedure op tegenspraak". Dit recht houdt onder meer in dat partijen over en weer de beschikking moeten krijgen over in de procedure ingebrachte documenten -waaronder door de rechtbank ingewonnen adviezen- die voor de uitkomst van de procedure van belang kunnen zijn. Het door eisers ingeroepen beginsel van de equality of arms ziet op het bieden van een gelijke toegang voor procespartijen tot deze documenten. Dit recht op tegenspraak krijgt extra gewicht indien -zoals in casu- de uitkomst van de procedure in belangrijke mate afhangt van de bevindingen van de adviseur.
Zou het voorgaande pleiten vóór het standpunt van eisers dat de rechtbank hun ten onrechte inzage in het deskundigenrapport heeft geweigerd, daar staat tegenover dat verweerder en DSM evenzeer aanspraak kunnen maken op een eerlijk proces. In dit geval doet zich de bijzondere situatie voor dat het ter inzage geven van het deskundigenrapport aan eisers onherroepelijk het gevolg zou hebben gehad dat eisers kennis zouden hebben gekregen van gegevens die naar het oordeel van verweerder en DSM te beschouwen zijn als bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in art. 10, eerste lid, aanhef en onder c WOB. Daarmee zouden eisers de beschikking hebben gekregen over gegevens waarvan de vertrouwelijkheid juist de inzet van het geding is. Naar het oordeel van de rechtbank zou aldus het ook aan verweerder en DSM toekomende recht op een eerlijk proces in zeer ernstige mate worden geschonden.
Op grond van vaste jurisprudentie - in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1989, gepubliceerd in - onder meer, AB 1989, 207 en Ars Aequi 1989, p. 578 (Harmonisatiewetarrest)- staat het de rechter op grond van art. 120 Grondwet niet vrij wetten (in formele zin) te toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen. Zulks neemt blijkens deze jurisprudentie echter niet weg dat zich -in een wettelijke bepaling niet verdisconteerde- omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan strikte toepassing van deze bepaling in strijd kan komen met een fundamenteel rechtsbeginsel. In casu zou onverkorte toepassing van art. 8:47, vijfde lid Awb een schending betekenen van het ten aanzien van verweerder en DSM in acht te nemen fundamentele recht op een eerlijk proces. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8:47 Awb is voorts niet gebleken dat de wetgever de hier bedoelde, specifiek op de toepassing van de WOB betrekking hebbende, problematiek heeft voorzien. De rechtbank heeft dan ook aanleiding gezien op de in de beschikking van 18-05-2001 vermelde wijze toepassing te geven aan art. 8:47, vijfde lid Awb.
Naleving van het beginsel van de equality of arms ware in die zin denkbaar geweest dat de rechtbank ten aanzien van alle partijen zou hebben kunnen afzien van de toepassing van art. 8:47, vijfde lid Awb. Voor een dermate grote inbreuk op deze bepaling ziet de rechtbank echter onvoldoende grond omdat eisers met betrekking tot de toepassing van de WOB in een bijzondere positie verkeren om welke reden aan eisers bij de op art. 8:29, derde lid Awb gebaseerde beschikking van de rechtbank van 24 augustus 1998 kennisneming van het DSM-rapport is ontzegd.
B. Eiser sub 1, een natuurlijk persoon, kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van art. 1:2, eerste lid Awb, nu ingevolge constante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet vereist is dat degenen die op grond van de WOB om informatie verzoekt bij het verkrijgen daarvan enig specifiek belang heeft.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
mrs. J.N.F. Sleddens, R.E. Bakker, M.C.A.E. van Binnebeke