Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3440

Datum uitspraak2001-06-07
Datum gepubliceerd2002-06-12
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers98/4075 AW
Statusgepubliceerd


Uitspraak

98/4075 AW U I T S P R A A K in het geding tussen: [A.], wonende te [B.], appellant, en de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam d.d. 16 april 1998, nr. AW 95/2422-W4, waarnaar hier wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 7 mei 2001, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B. van Hassel-van Roon, werkzaam bij de gemeente Rotterdam. II. MOTIVERING 1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in rubriek 3 van de aangevallen uitspraak daaromtrent als vaststaande heeft aangenomen en waarvan de juistheid niet door partijen is bestreden. 2. In het bestreden besluit van 6 april 1995 heeft gedaagde appellants bezwaar tegen zijn primaire besluit d.d. 24 oktober 1994 ongegrond verklaard, bij welk besluit gedaagde bij de verrekening met terugwerkende kracht waartoe de waardering van appellants oude functie aanleiding gaf, geen rekening heeft gehouden met een koop- en behoudtoelage. Gedaagde gaat er daarbij van uit dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden die de regeling stelt waarop die toelage berust. In het bijzonder voldoet gedaagde niet aan het vereiste dat hij gedurende 2,5 jaar als technisch rechercheur werkzaam moest zijn geweest nu hij eerst per 1 oktober 1991 als technisch rechercheur is gaan werken en die regeling per 1 april 1994 is komen te vervallen. 3. Appellant stelt zich op het standpunt dat gedaagde bij de waardering van zijn oude functie ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de koop- en behoudtoelage. Hij heeft naar voren gebracht dat hij eigenlijk per 1 september 1991 naar de technische recherche over zou gaan, maar dat hij in verband met een dienstongeval van zijn opvolger langer zijn toenmalige functie heeft vervuld. Verder heeft appellant aangevoerd dat hem bij zijn sollicitatie naar de functie van technisch rechercheur van de zijde van gedaagde te verstaan is gegeven dat hij zich geen zorgen hoefde te maken over de toekenning van de bedoelde toelage. 4. De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard omdat gedaagde naar haar oordeel er terecht van uit is gegaan dat appellant niet voldoet aan alle voorwaarden welke de regeling waarop de koop- en behoudtoelage berust stelt. 5. In hoger beroep brengt appellant dezelfde argumenten naar voren die hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. 6. De Raad overweegt daaromtrent het volgende. 6.1. De bedoelde koop- en behoudtoelage berust op een beleidsregeling die is neergelegd in een brief van de toenmalige Gemeentepolitie Rotterdam d.d. 5 juli 1990. Op basis van die regeling komt - voor zover in hoger beroep nog van belang - voor die toelage in aanmerking degene die gedurende 2,5 jaar de functie van technisch rechercheur heeft uitgeoefend. Deze periode is gekozen omdat na een opleidings- en begeleidingsperiode van deze duur de technisch rechercheur geacht wordt zijn functie volledig uit te oefenen. De toelage, die een tijdelijk karakter heeft en per 1 april 1994 is afgeschaft, wordt toegekend op individuele basis en op basis van persoonlijk functioneren. 6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant weliswaar voldoet aan het vereiste dat een technisch rechercheur zijn functie gedurende 2,5 jaar moet hebben uitgeoefend om voor de toelage in aanmerking te komen maar dat hij niettemin niet voor toekenning van de toelage in aanmerking komt, omdat de desbetreffende regeling per 1 april 1994 is afgeschaft. Appellant heeft echter gesteld dat hij reeds voordat hij als technisch rechercheur is gaan werken relevante ervaring heeft opgedaan door samenwerking met de technische recherche. Voorts is blijkens hetgeen daaromtrent namens gedaagde ter zitting van de Raad is verklaard, tussen partijen niet in geschil dat appellant eerst per 1 april 1994 en derhalve te laat heeft voldaan aan het vereiste dat hij gedurende 2,5 jaar als technisch rechercheur werkzaam is geweest, louter omdat hij gedurende een beperkte periode zijn opvolger heeft moeten vervangen in verband met de gevolgen van het eerder vermelde dienstongeval. 6.3. De Raad overweegt dat blijkens de gedingstukken gedaagde, ten antwoord op de vraag of bij de verrekening met terugwerkende kracht waartoe de waardering van appellants oude functie aanleiding gaf, terecht geen rekening is gehouden met de koop- en behoudtoelage, zich slechts op het standpunt heeft gesteld dat de regeling waarop die toelage was gebaseerd op 1 april 1994 niet meer bestond. Niet is gebleken dat gedaagde in zijn overwegingen heeft betrokken hetgeen appellant heeft aangevoerd over de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat appellant niet meer onder de werking van die regeling kon vallen. Te dien aanzien is de Raad van oordeel dat gedaagde dusdoende zich er onvoldoende rekenschap van heeft gegeven dat, gelet op het karakter van die regeling, hem de inherente bevoegdheid toekwam daarvan af te wijken indien de omstandigheden van een betrokkene daartoe aanleiding geven. De Raad is dan ook van oordeel dat gedaagde bij de verrekening met terugwerkende kracht ten onrechte niet heeft onderzocht of hetgeen appellant heeft aangevoerd, aanleiding kan zijn rekening te houden met de koop- en behoudtoelage. 6.4 Gezien het zojuist overwogene is het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid voorbereid en komt dat besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking. Aangezien de rechtbank ten onrechte appellants beroep tegen dat besluit ongegrond heeft verklaard, komt ook de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Raad acht voorts termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op f 710,- als kosten van rechtsbijstand. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidend beroep tegen het besluit van 6 april 1995 alsnog gegrond; Vernietigt het besluit van 6 april 1995; Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot f 710,--, te betalen door de politieregio Rotterdam-Rijnmond; Bepaalt dat de politieregio Rotterdam-Rijnmond aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal f 515,-- vergoedt. Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2001. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) M.C.M. Hamer. HD 31.05 Q