Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3562

Datum uitspraak2001-09-03
Datum gepubliceerd2001-09-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 29/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij beëindiging van de maatregel is de verwachting dat betrokkene zich zal onttrekken aan iedere hulpverlening en opnieuw zal terugvallen in een zwervend bestaand met alcohol- en drugsmisbruik en de bijbehorende agressieve impulsdoorbraken.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM TBS 29/01 Uitspraak: 3 september 2001 De bijzondere kamer als bedoeld in artikel 73 van de Wet op de rechterlijke organisatie van het hof heeft te beslissen op het beroep ingesteld namens De terbeschikkinggestelde, geboren te [plaats] in het jaar 1952, verblijvende in [verblijfplaats], verder te noemen de ter beschikking gestelde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 12 januari 2001, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling voor de tijd van twee jaren. Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder: - de vordering tot verlenging van de officier van justitie van 14 november 2000, ingekomen ter griffie van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 15 november 2000; - de beslissing, waarvan beroep; - de akte van hoger beroep, ingesteld namens de ter beschikking gestelde, opgemaakt door de griffier van genoemde arrondissementsrechtbank op 12 januari 2001; - het op 30 oktober 2000 op grond van artikel 509o, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering uitgebrachte advies, alsmede de in dat artikel bedoelde aantekeningen. Het hof heeft in raadkamer van 20 augustus 2001 gehoord: - de ter beschikking gestelde, bijgestaan door mr J. van Berkel, advocaat te Amsterdam; - de getuige-deskundige drs A.A.J. Bartels, als psycholoog verbonden aan genoemd kliniek; - de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de beslissing van de rechtbank te bevestigen. OVERWEGINGEN: De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie 1. De raadsman van de ter beschikking gestelde heeft ter terechtzitting gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering omdat de officier van justitie de verlengingsvordering te laat heeft ingesteld. 2. Het hof gaat bij de beoordeling van dit verweer van het volgende uit: a. De arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft bij vonnis van 21 oktober 1996 "poging tot doodslag" en "mishandeling" bewezenverklaard en de terbeschikkingstelling van betrokkene gelast. De termijn van de terbeschikkingstelling is op 5 november 1996 aangevangen. Bij beschikking van dit hof van 22 mei 2000 is op vordering van de officier van justitie te Amsterdam van 17 september 1998 de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren verlengd. Behoudens eventuele onderbrekingen duurde de maatregel derhalve tot 4 november 2000. b. Bij schrijven van 8 november 2000, ingekomen op 10 november 2000, heeft het Ministerie van Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen, Directie Landelijke Diensten, de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam meegedeeld, dat de terbeschikkingstelling van [De terbeschikkinggestelde] voornoemd zonder nadere voorziening zou eindigen op 31 december 2000 en dat, indien een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling wordt ingesteld, dit tussen 1 november 2000 en 1 december 2000 zou dienen te geschieden. c. De vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [De terbeschikkinggestelde], gedaan door de officier van justitie te Amsterdam is gedateerd 14 november 2000 en is op 15 november 2000 ingekomen ter griffie van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. d. Ter terechtzitting van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 12 december 2000 heeft de officier van justitie onder meer verklaard: "In deze zaak speelt nog een juridisch punt, namelijk is de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling tijdig ingediend? De executie van de terbeschikkingstelling is volgens mij een bepaalde periode opgeschort geweest door de nog openstaande straffen van [De terbeschikkinggestelde]." e. De arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft op 12 december 2000 de behandeling geschorst tot de terechtzitting van 4 januari 2001, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten naar de vraag of en zo ja, wanneer de openstaande en ook onherroepelijk geworden straffen van de ter beschikking gestelde zijn geëxecuteerd. f. Ter terechtzitting van genoemde rechtbank van 4 januari 2001 heeft de officier van justitie onder meer verklaard: "Ik heb bericht ontvangen van het Ministerie van Justitie. Daaruit bleek dat de nog openstaande straffen van de ter beschikking gestelde in het geheel niet zijn geëxecuteerd. Er is daardoor niets veranderd aan de oorspronkelijke einddatum van de terbeschikkingstelling". 3. Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat de officier van justitie de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling op 14 november 2000 te laat heeft ingediend. Dit is in strijd met de wet en derhalve dient naar het oordeel van het hof de officier van justitie in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard tenzij bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel nopen (zie ook het arrest van deze kamer van het hof van 27 maart 1992, NJ 1993/19). 4. Het hof moet thans de vraag beantwoorden of in deze zaak van zulke bijzondere omstandigheden is gebleken. Het hof neemt daartoe het navolgende in aanmerking: a. In het dossier bevindt zich het verslag van een Multi Disciplinaire Behandelbespreking van de Van Mesdagkliniek. De bespreking is gehouden op maandag 23 oktober 2000. Daarbij is betrokkene blijkens dit verslag (deels) aanwezig geweest. Gelet op de inhoud van dit verslag acht het hof aannemelijk dat betrokkene op 23 oktober 2000 kennis heeft gekregen van het voornemen van de kliniek om te adviseren de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen. b. Tijdens de behandeling in de openbare raadkamer van de arrondissementsrechtbank van Amsterdam op 12 december 2000 heeft betrokkene verklaard dat hij het verlengingsadvies d.d. 30 oktober 2000 had gelezen en besproken met zijn advocaat. c. Bij bovengenoemd vonnis van de arrondissementsrechtbank van Amsterdam van 21 oktober 1996 is betrokkene ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld om van overheidswege te worden verpleegd. Betrokkene werd geheel ontoerekeningsvatbaar verklaard. De telastelegging betrof een tweetal delicten waarbij betrokkene geweld gebruikte tegen hem onbekende vrouwen. In de in genoemd vonnis aangehaalde psychologische rapportage wordt gesproken over een oninvoelbare uiting van opgekropte agressie ten opzichte van een onschuldig, in het geheel niet met betrokkene interacterend persoon die onverwacht werd aangevallen. Het gaat bij betrokkene om plotselinge impulsdoorbraken die voortkomen uit ziekelijke intrapsychische, vaak psychotische en dus oninvoelbare processen. d. In het advies van de Van Mesdagkliniek d.d. 30 oktober 2000 wordt betrokkene omschreven als een chronisch psychotische man die direct delictgevaarlijk wordt op het moment dat hij zijn medicatie niet meer gebruikt. Naar verwachting zal betrokkene bij beëindiging van de terbeschikkingstelling terugvallen in een zwervend bestaan met alcohol- en drugsmisbruik en de bijbehorende agressieve impulsdoorbraken. e. Tijdens de behandeling in de openbare raadkamer van dit hof op 20 augustus 2001 is niet gebleken dat zich na het advies van de Van Mesdagkliniek van 30 oktober 2000 veranderingen in het ziektebeeld van betrokkene hebben voorgedaan. f. Bij het instellen van de verlengingsvordering op 14 november 2000 heeft de officier van justitie zich gebaseerd op een mededeling van het Ministerie van Justitie dat de terbeschikkingstelling van betrokkene van rechtswege zou eindigen op 31 december 2000. De officier van justitie is zonder nader onderzoek op die mededeling afgegaan en mocht daarop naar het oordeel van het hof ook afgaan. Achteraf is echter gebleken dat de betreffende mededeling van het Ministerie van Justitie onjuist was. 5. In het voorgaande liggen naar het oordeel van het hof bijzondere omstandigheden besloten als voren bedoeld, zodat op die grond de officier van justitie ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De verlenging van de terbeschikkingstelling 6. Uit het advies van de Van Mesdagkliniek d.d. 30 oktober 2000 komt onder meer het volgende naar voren: Betrokkene is een chronisch psychotische man, met een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis en fors multiple middelenmisbruik in de voorgeschiedenis. Hij werd opgenomen op een Very Intensive Care-afdeling, waar hij agressief was naar het personeel, toen hij nog geen medicatie gebruikte. Inmiddels gebruikt betrokkene sinds ruim een jaar antipsychotische medicatie. Met deze medicatie is de paranoïde psychose grotendeels verbleekt en zijn er geen agressieve incidenten meer geweest. Nu deze floride psychose is verbleekt, komen de cognitieve beperkingen van betrokkene sterk naar voren. Het voortschrijdende en lange tijd onbehandelde ziektebeeld heeft zijn verstandelijke vermogens ernstig beperkt. Betrokkene is nauwelijks flexibel in zijn denkpatronen, begrijpt soms zaken niet en houdt dan krampachtig vast aan een eerder genomen standpunt. Betrokkene heeft geen ziekte-inzicht noch -besef en er kan met hem slecht over de agressieve incidenten uit het verleden worden gesproken. Hij ontkent ze of zegt zich niets te herinneren. Het toekomstperspectief van het behandelteam wordt niet door betrokkene gedeeld. Hij wil zelfstandig gaan wonen, terwijl het behandelteam betrokken ziet als een chronisch psychotische man, die direct delictgevaarlijk wordt op het moment dat hij zijn medicatie niet meer gebruikt of er geen mensen in zijn omgeving zijn die hem aan dit gebruik herinneren. Het behandelteam ziet perspectief in overplaatsing naar een forensisch psychiatrische kliniek, omdat het team denkt dat betrokkene in een meer vrije situatie zich aan de behandeling zal onttrekken. Betrokkene laat zich zeer ambivalent uit over medicatie. Aan de ene kant stemt hij toe met inname, aan de andere kant vindt hij medicatie eigenlijk niet nodig. Bij beëindiging van de maatregel is de verwachting dat betrokkene zich zal onttrekken aan iedere hulpverlening en opnieuw zal terugvallen in een zwervend bestaand met alcohol- en drugsmisbruik en de bijbehorende agressieve impulsdoorbraken. Geadviseerd wordt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren te verlengen. 7. Ter raadkamer van het hof heeft de getuige-deskundige drs A.A.J. Bartels het advies gehandhaafd en daaraan toegevoegd: Het is de bedoeling om betrokkene geleidelijk aan meer vrijheden te geven. Doordat betrokkene iets meer ziekte-inzicht heeft gekregen, zal een overplaatsing naar een FPK mogelijk zijn. Betrokkene moet zich dan wel neerleggen bij het gebruik van medicatie. 8. Ter raadkamer van het hof heeft de ter beschikking gestelde verklaard dat hij geen medicatie zal gebruiken als hij in vrijheid zou komen. 9. Door en namens de ter beschikking gestelde is verzocht de termijn van de verlenging van de terbeschikkingstelling tot één jaar te beperken. 10. Het hof acht, mede gelet op het hiervoor overwogene, de delictgevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde -indien hem geen vaste structuur binnen een instelling zal worden geboden- nog zodanig groot dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren eist. 11. Het hof is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de beslissing, waarvan beroep, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling moet worden vernietigd en als na te melden moet worden beslist. 12. Het hof heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 509v, 509w en 509x van het Wetboek van Strafvordering. BESLISSING: Het hof: vernietigt de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 12 januari 2001 en opnieuw beslissende: verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van De terbeschikkinggestelde voornoemd; verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van De terbeschikkinggestelde voornoemd met twee jaren. Aldus gedaan door mr Verheugt, voorzitter, mrs Besier en Sackers, raadsheren, prof. Schudel en drs Harmsen, raden, in tegenwoordigheid van mw Roelofs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2001. Mr Sackers en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.