Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3564

Datum uitspraak2001-09-13
Datum gepubliceerd2001-09-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.060194/00
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte heeft met zijn partner gedurende ruim vier jaren, terwijl zij een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet ontvingen, valsheid in geschrift gepleegd.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK te ALKMAAR Parketnummer: 14.060194/00 Datum uitspraak: 13 september 2001. OP TEGENSPRAAK V E R K O R T V O N N I S van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2001. 1 TENLASTELEGGING Aan de verdachte is onder 1. ten laste gelegd, dat hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 juni 1996 tot en met 30 juni 2000 te Den Helder, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een Rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw van de Gemeentelijke Sociale Dienst te Den Helder, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van werk en/of inkomsten van hemzelf en/of zijn partner - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk - op een formulier, gedateerd 16 december 1996, betrekking hebbend op de periode van 01-11-1996 t/m 30-11-1996 en/of - op een formulier, gedateerd 14 oktober 1998, betrekking hebbend op de periode van 01-09-1998 t/m 30-09-1998 en/of - op een formulier, gedateerd 10 juli 2000, betrekking hebbend op de periode van 01-06-2000 t/m 30-06-2000 geen opgave gedaan van werk van verdachte (bij schoonmaakbedrijf "[X]") en/of inkomsten (uit dat werk) en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of hij in of omstreeks de periode van 01 juni 1996 tot en met 30 juni 2000 in de gemeente Den Helder, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in strijd met de waarheid een opgave heeft/hebben gedaan aan en/of enig(e) gegeven(s) heeft/hebben verzwegen voor de Gemeentelijke Sociale Dienst te Den Helder, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) geen opgave gedaan van werk van verdachte (bij schoonmaakbedrijf "[X]") en/of inkomsten (uit dat werk), (telkens) met het oogmerk om voor zichzelf/haarzelf of voor degene voor wie verdachte optrad bijstand of hogere bijstand ingevolge de Algemene Bijstandswet te verkrijgen dan wel te behouden. Aan de verdachte is onder 2. ten laste gelegd, dat hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 juli 2000 tot en met 31 augustus 2000 te Den Helder, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een formulier van de Gemeentelijke Sociale Dienst te Den Helder, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van werk en/of inkomsten van hemzelf en/of zijn partner- valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader valselijk op een Inkomstenverklaring ABW, gedateerd 9 augustus 2000, betrekking hebbend op de periode van 01-07-2000 tot en met 31-07-2000 geen opgave gedaan van werk van verdachte (bij schoonmaakbedrijf "[X]") en/of inkomsten uit dat werk en/of dat formulier ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of primair hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 01 juli 2000 tot en met 31 augustus 2000 te Den Helder, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in strijd met een hem bij of krachtens de Algemene Bijstandswet, althans enig wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig het/de benodigde gegeven(s) aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Den Helder te verstrekken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) geen opgave gedaan van werk van verdachte (bij schoonmaakbedrijf "[X]") en/of inkomsten uit dat werk, terwijl het feit/de feiten kan/kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf en/of een ander, (zulks) terwijl hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat dat/die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van zijn, verdachte's recht en/of eens anders recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte en/of duur van een dergelijke verstrekking en/of tegemoetkoming en/of subsidiair hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2000 tot en met 31 augustus 2000 in de gemeente Den Helder, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in strijd met de waarheid een opgave heeft gedaan aan en/of enig(e) gegeven(s) heeft verzwegen voor de Gemeentelijke Sociale Dienst te Den Helder, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) geen opgave gedaan van werk van verdachte (bij schoonmaakbedrijf "[X]") en/of inkomsten uit dat werk, (telkens) met het oogmerk om voor zichzelf/henzelf of voor degene voor wie verdachte en/of diens mededader(s) optrad(en) bijstand of hogere bijstand ingevolge de Algemene Bijstandswet te verkrijgen dan wel te behouden. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2 VOORVRAGEN 2.1 Geldigheid van de dagvaarding De steller van de tenlastelegging heeft onder 1. feiten ten laste gelegd, die strafbaar zijn gesteld bij artikel 141 van de Algemene bijstandswet "en/of" feiten, die strafbaar zijn gesteld bij artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Nu hier sprake is van een en hetzelfde feitencomplex zal de rechtbank de tenlastelegging aldus lezen, dat de feiten alternatief zijn ten laste gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde gedeeltelijk nietig, nu de steller van de tenlastelegging door middel van de woorden "en/of primair" en "en/of subsidiair" feiten in het onder 2. ten laste gelegde heeft opgenomen. De rechtbank is niet duidelijk geworden welke samengestelde tenlastelegging het Openbaar Ministerie voor ogen heeft gestaan, zodat de tenlastelegging in zoverre niet voldoet aan het in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde. Daarom moet die dagvaarding voorzover betrekking hebbende op het onder 2. ten laste gelegde, met uitzondering van de valsheid in geschrift, nietig worden verklaard. De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is. 2.2 Bevoegdheid van de rechtbank De rechtbank acht zichzelf bevoegd tot kennisneming van de zaak. 2.3 Ontvankelijkheid van de officier van justitie De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. 2.4 Aanwezigheid van redenen tot schorsing van de vervolging Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de rechtbank geen gronden gebleken die moeten leiden tot schorsing van de vervolging. 3 BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij omstreeks de periode van 1 juni 1996 tot en met 30 juni 2000 te Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander meermalen een geschrift, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten telkens een formulier van de Gemeentelijke Sociale Dienst te Den Helder, waarop opgave moest worden gedaan onder meer van werk en inkomsten van hemzelf en zijn partner - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader telkens valselijk - op een formulier, gedateerd 16 december 1996, betrekking hebbend op de periode van 01-11-1996 t/m 30-11-1996 en - op een formulier, gedateerd 14 oktober 1998, betrekking hebbend op de periode van 01-09-1998 t/m 30-09-1998 en - op een formulier, gedateerd 10 juli 2000, betrekking hebbend op de periode van 01-06-2000 t/m 30-06-2000 geen opgave gedaan van werk van verdachte bij schoonmaakbedrijf "[X]" en inkomsten uit dat werk en telkens dat formulier ondertekend, telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 augustus 2000 te Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een formulier van de Gemeentelijke Sociale Dienst te Den Helder, waarop opgave moest worden gedaan onder meer van werk en inkomsten van hemzelf en zijn partner - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader valselijk op een Inkomstenverklaring ABW, gedateerd 9 augustus 2000, betrekking hebbend op de periode van 01-07-2000 tot en met 31-07-2000 geen opgave gedaan van werk van verdachte bij schoonmaakbedrijf "[X]" en inkomsten uit dat werk en dat formulier ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4 BEWIJS De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. 5 STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1. bewezenverklaarde levert op: MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT, MEERMALEN GEPLEEGD. Het onder 2. bewezenverklaarde levert op: MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT. 6 STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 7 MOTIVERING VAN DE STRAFFEN De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft met zijn partner gedurende ruim vier jaren, terwijl zij een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet ontvingen, valsheid in geschrift gepleegd. Immers heeft hij gericht op het behoud van die uitkering in formulieren van de Sociale Dienst verzwegen dat hij in die periode inkomsten uit arbeid had. Hierdoor heeft de verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel en het vertrouwen geschaad waarop dat stelsel in Nederland berust. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 20 juli 2001. - de over de verdachte uitgebrachte rapportage. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf en een leerstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven. Ter terechtzitting is gebleken van instemming van de verdachte. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat tevens oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is. 8 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht. 9 BESLISSING De rechtbank: 9.1 Verklaart de dagvaarding van de verdachte voorzover betrekking hebbende op het onder 2. ten laste gelegde nietig, met uitzondering van de ten laste gelegde valsheid in geschrift. Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. 9.2 Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. 9.3 Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. 9.4 Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. 9.5 Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER MAANDEN. Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. - de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft. Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Brijderstichting te Den Helder, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt. Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde. 9.6 Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een taakstraf voor de duur van 276 UREN. Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 138 DAGEN. Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf voor de duur van 240 uren en een leerstraf voor de duur van 36 uren, te weten de leerstraf "Omgaan met geld en schulden". Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate, voorzitter, mr. A.M. van Woensel en mr. J.J. de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van J.S.J. Boekel, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 SEPTEMBER 2001.