Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3640

Datum uitspraak2001-09-12
Datum gepubliceerd2001-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersE03.99.0016/1.
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State E03.99.0016/1. Datum uitspraak: 12 september 2001. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de heer en mevrouw [appellanten], wonend te [woonplaats], 2. de vereniging "Tennisclub Doesburg", gevestigd te Doesburg, appellanten, en burgemeester en wethouders van Doesburg, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 juli 1998 hebben verweerders afwijzend beslist op het verzoek van appellanten sub 1 om in het kader van de Wet milieubeheer handhavend op te treden ten aanzien van het door appellante sub 2 geëxploiteerde tennispark aan de Molenveldsingel en de Van Brakellaan te Doesburg. Dit besluit is aangehecht. Bij besluit van 27 november 1998, kenmerk A-980141/sr, verzonden op 27 november 1998, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 5 januari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 1999, en appellante sub 2 bij brief van 6 januari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 1999, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 5 februari 1999. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 1 april 1999 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1 en van verweerders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2001, waar appellanten sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. H.J. Kastein, advocaat te Arnhem, appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. K. Paardekooper, advocaat te Arnhem, en H.J. Meijer, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zutphen, en A. van Buren, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 2.2. Het beroep van appellante sub 2 heeft alleen betrekking op die onderdelen van het bestreden besluit waarin volgens haar is besloten dat haar activiteiten op de onderhavige locatie dienen te worden gestaakt op 31 december 2001. 2.2.1. Naar aanleiding van de behandeling van het bezwaarschrift van appellanten sub 1, dat op één onderdeel gegrond en voor het overige ongegrond is verklaard, hebben verweerders in het bestreden besluit onder meer het volgende overwogen: "Overigens betekent ons besluit niet dat wij, mede gelet op het uitgevoerde akoestische onderzoek, aan TCD een "vrijbrief" afgeven om voor onbepaalde tijd haar activiteiten te kunnen voortzetten. [...] Daarnaast hebben wij na heroverweging besloten om de tennisactiviteiten op deze locatie uiterlijk 31-12-2001 te doen staken, waarna alhier de geplande woningbouw zal worden gerealiseerd. Met het bestuur van TCD zullen wij hierover binnenkort afspraken maken." 2.2.2. De Afdeling is van oordeel dat deze overwegingen van het bestreden besluit geen vorm van handhavend optreden inhouden. De overwegingen bevatten een niet nader ingevulde aankondiging ter zake van de door verweerders voorgestane beëindiging van de activiteiten op de onderhavige locatie. Deze overwegingen zijn geen op zelfstandig rechtsgevolg gericht onderdeel van het bestreden besluit. Het beroep van appellante sub 2 is derhalve niet-ontvankelijk. 2.3. Appellanten sub 1 voeren aan dat het in werking zijn van de inrichting onaanvaardbare licht- en geluidhinder tot gevolg heeft. Daarbij hebben zij gewezen op de in hun ogen tekortschietende beoordeling door verweerders ten aanzien van de vraag of de inrichting kan voldoen aan de voorschriften van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). 2.3.1. Niet in geding is dat, zoals aangegeven in het bestreden besluit, vanaf 1 oktober 1998 en derhalve ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het Besluit op de inrichting van toepassing is. 2.3.2. Met betrekking tot het aspect lichthinder hebben verweerders in het bestreden besluit overwogen dat zij dit zullen meenemen in een nog uit te voeren controle; afhankelijk daarvan zullen zij appellante sub 2 verzoeken maatregelen te treffen. Daarbij is aangeven dat zij met dit aspect in hun besluit van 19 juli 1998 geen rekening hebben gehouden, omdat dit niet hoeft te leiden tot sluiting van de inrichting waarop het verzoek om handhaving primair is gericht. Ten aanzien van het aspect geluidhinder hebben verweerders in het bestreden besluit verwezen naar uitgevoerde metingen. Uit de stukken blijkt dat bij een tweetal metingen overschrijdingen van de geldende geluidgrenswaarden van 6 en 7 dB(A) zijn geconstateerd. Verweerders hebben vervolgens gewezen op de mogelijkheid om in het kader van de toepassing van het Besluit hogere grenswaarden vast te stellen. Vervolgens hebben verweerders de conclusie getrokken dat na een moeilijke, doch zorgvuldige afweging het in dit uitzonderlijke geval gerechtvaardigd is hun bevoegdheden niet aan te wenden met als doel de tennisactiviteiten op korte termijn te doen staken. 2.3.3. Voorzover verweerders van mening zijn dat het verzoek om handhavend op te treden en het tegen de afwijzing daarvan gerichte bezwaarschrift in feite alleen zijn gericht op sluiting van de inrichting, is de Afdeling van oordeel, dat het verzoek en het bezwaarschrift daarvoor onvoldoende grondslag bieden, nog daargelaten of een dergelijke strekking van het verzoek en het bezwaarschrift aanleiding hadden kunnen zijn om uitsluitend die mogelijkheid te beoordelen. Verder hebben verweerders volstaan met het verwijzen naar een in te stellen onderzoek betreffende lichthinder en de mogelijkheid in het kader van het Besluit nadere eisen inzake het aspect geluidhinder te stellen. De desbetreffende overwegingen bieden echter geen deugdelijke motivering voor het besluit om niet handhavend op te treden. Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld, dat het bestreden besluit is strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. 2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten sub 1 te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van appellante sub 2 bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van appellante sub 2 niet-ontvankelijk; II. verklaart het beroep van appellanten sub 1 gegrond; III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Doesburg van 27 november 1998, kenmerk A-980141/sr; IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Doesburg in de door appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 1.703,00, waarvan een gedeelte groot ƒ 1.420,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door gemeente Doesburg te worden betaald aan appellanten sub 1; V. gelast dat gemeente Doesburg aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (ƒ 210,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. Bij verhindering van de ambtenaar van Staat: w.g. Schaafsma w.g. mr. H.J.C. van Geel Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2001. 191 Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,