Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3673

Datum uitspraak2001-08-21
Datum gepubliceerd2001-09-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/00936
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 98/00936 HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Grote ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende het bedrag dat door haar over het tijdvak december 1996 als omzetbelasting op aangifte is voldaan. 1. Ontstaan en loop van het geding Belanghebbende heeft op 27 januari 1997 aangifte gedaan van de door haar over het tijdvak december 1996 verschuldigde omzetbelasting. Zij heeft als zodanig een bedrag van fl. 15.354,= aangegeven. Bij uitspraak van 31 december 1997 heeft de Inspecteur besloten niet tegemoet te komen aan het door belanghebbende bij schrijven van 25 februari 1997 - door de Inspecteur ontvangen op 26 februari 1997 - tegen onder meer dit bedrag gemaakte bezwaar. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 80,=. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden. De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 14 november 2000 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, alsmede, de Inspecteur,. Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding. Voorts heeft de Inspecteur te dezer zitting met toestemming van belanghebbende een door deze met betrekking tot de maand januari 1997 gemaakte analyse overgelegd van het aantal gebruikers van na te melden zwembad en sauna ten opzichte van het totale aantal gebruikers van de na te melden sportfaciliteiten. 2. Vaststaande feiten Blijkens de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen partijen het volgende vast: 2.1. Belanghebbende exploiteert een sportcentrum waarin diverse sportfaciliteiten onder één dak worden aangeboden. Zij is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Afgezien van restauratieve voorzieningen en een crèche zijn in het sportcentrum ondergebracht: tennis-, squash- en badmintonbanen, fitness- en aerobicsruimten (hierna tezamen aangeduid als: het droge gedeelte), alsmede een zwembad, een sauna en een Turks stoombad (hierna tezamen aangeduid als: het natte gedeelte). In het navolgende worden het droge en het natte gedeelte tezamen aangeduid als: de sportfaciliteiten. 2.2. Van de onder 2.1 genoemde sportfaciliteiten kon gedurende het onderhavige tijdvak (de maand december 1996) gebruik worden gemaakt door middel van een zogeheten all-in lidmaatschap. Houders van een dergelijk lidmaatschap (hierna: de leden) kunnen tegen betaling van één, vast bedrag per maand of per jaar (het abonnementsgeld) onbeperkt gebruik maken van alle voornoemde sportfaciliteiten. 2.3. Om lid te worden dient men zich als gebruiker (lid) in te schrijven bij belanghebbende. Daarbij heeft men de keuze tussen diverse soorten lidmaatschappen. Het door belanghebbende uitgegeven reglement zoals dat van toepassing was gedurende de maand december 1996 kent de volgende lidmaatschapsvormen: · enkel lidmaatschap · enkel jeugdlidmaatschap (junior/student) · gezinslidmaatschap · 55+ enkel lidmaatschap · 55+ gezinslidmaatschap · enkel + kind(eren) lidmaatschap. Deze vormen van lidmaatschap geven alle recht op het gebruikmaken van alle sportfaciliteiten, met dien verstande dat 55+ leden alleen van maandag tot en met vrijdag van 06.00 uur tot 17.00 uur gebruik mogen maken van deze faciliteiten. Het verschil tussen de vormen van lidmaatschap is verder uitsluitend gelegen in de hoogte van het abonnementsgeld. Als bewijs van lidmaatschap is men voorts verplicht een zogeheten clubpas aan te schaffen met daarop het lidmaatschapsnummer en een foto. Deze clubpas dient bij elk bezoek aan het sportcentrum te worden getoond. 2.4. Een lidmaatschap wordt aangegaan voor een vaste looptijd van 12 of 24 maanden en wordt automatisch verlengd met een looptijd van 12 maanden, tenzij het lid per aangetekend schrijven drie maanden voor afloop van de lidmaatschapstermijn aangeeft het lidmaatschap niet te willen verlengen. Betaling voor het lidmaatschap - het abonnementsgeld - kan geschieden door middel van maandelijkse betalingen dan wel door betaling van een bedrag ineens. 2.5. De inrichting van het sportcentrum kent een scheiding tussen het gedeelte waar de racketsporten worden beoefend en de overige faciliteiten. In de fitnessruimte bevindt zich een deur naar dit gedeelte. In de fitnessruimte is een open verbinding naar het zwembad. Er is overigens geen rechtstreekse doorgang van de fitnessruimte naar het zwem- en saunagedeelte. Een bezoeker van de fitnessruimte kan op het zwembad uitkijken. De normale doorgang naar het zwembad en de sauna is echter via de kleed- en doucheruimte. Het is niet toegestaan om in zwemkleding de fitnessruimte of de ruimte voor de racketsporten te betreden, terwijl het omgekeerd niet is toegestaan om in sportkleding (niet zijnde zwemkleding) het natte gedeelte te bezoeken. 2.6. Naast het onder 2.2 genoemde all-in lidmaatschap kan sinds 1 januari 1997 worden gekozen voor een zogeheten health & fitness lidmaatschap. Dit lidmaatschap geeft uitsluitend recht gebruik te maken van de fitness- en aerobicsruimten, de sauna, het Turks stoombad en het zwembad. 2.7. Over het onderhavige tijdvak (december 1996) heeft belanghebbende ter zake van de onder 2.2 bedoelde abonnementsgelden omzetbelasting op aangifte voldaan naar het toen geldende algemene tarief van 17,5%. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft de vraag of belanghebbende ter zake van het in het kader van het onder 2.2 bedoelde all-in lidmaatschap aan haar leden verlenen van toegang tot het sportcentrum en het aan deze leden geven van gelegenheid tot het gebruikmaken van alle in 2.1 genoemde sportfaciliteiten, één onsplitsbare prestatie verricht (standpunt Inspecteur) of dat zij met betrekking tot het aan haar leden verlenen van toegang tot het natte gedeelte en het geven van gelegenheid tot het gebruikmaken van dat gedeelte, één of meer van haar overige prestaties jegens haar leden te onderscheiden, afzonderlijk in aanmerking te nemen diensten verricht (standpunt belanghebbende). Niet is in geschil dat indien belanghebbende één onsplitsbare prestatie verricht, deze prestatie belast is naar het algemene tarief en dat de bestreden uitspraak alsdan derhalve dient te worden bevestigd. Evenmin is in geschil dat indien belanghebbende met betrekking tot het natte gedeelte één of meer afzonderlijk in aanmerking te nemen diensten verricht, deze dienst(en) is (zijn) aan te merken als (een) dienst(en) door een exploitant van een bad- of zweminrichting als bedoeld in onderdeel b, post 3, van de bij de Wet behorende tabel I en dat deze dienst(en) derhalve aan het verlaagde tarief is (zijn) onderworpen. Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat belanghebbende in dat geval recht heeft op een teruggaaf van fl. 10.845,=. 3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de door hen ter zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota's, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: 3.2.1. Belanghebbende Het gaat in deze procedure uitsluitend om de prestaties welke belanghebbende in het kader van het onder 2.2 bedoelde all-in lidmaatschap aan haar leden verricht. Leden zullen niet bij ieder bezoek aan het sportcentrum zowel van het droge als van het natte gedeelte gebruikmaken. Veelal zullen zij tevoren hun keuze bepalen en in overeenstemming daarmede bijvoorbeeld wèl of geen zwemkleding meenemen. Het health & fitness lidmaatschap bestaat pas vanaf 1997. De introductie van dit lidmaatschap laat wel zien dat leden willen kunnen kiezen voor bepaalde faciliteiten en niet altijd gebruikmaken van het totale scala van sportfaciliteiten dat belanghebbende biedt. Aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. In afwijking van hetgeen in de pleitnota is gesteld, wordt uitsluitend aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van de aan belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 3.2.2. De Inspecteur In de voorbeelden van belanghebbende wordt ten onrechte uitgegaan van een éénmalig bezoek. Het gemiddelde lid van belanghebbende zal de ene keer zowel van het droge als van het natte gedeelte gebruikmaken en een andere keer alleen van het droge of van het natte gedeelte. Geen aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot het verlenen van een teruggaaf ter grootte van, na wijziging van haar standpunt ter zitting, fl. 10.845,=. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Het geschil betreft de vraag of de door belanghebbende in het kader van het onder 2.2 bedoelde all-in lidmaatschap jegens haar leden verrichte handeling(en) moet(en) worden beschouwd als één enkele dienst dan wel als twee of meer te onderscheiden diensten die afzonderlijk moeten worden beoordeeld. 4.2. Partijen zijn eensluidend van oordeel dat in deze handeling(en) noch het geven van gelegenheid tot het gebruikmaken van het natte gedeelte, noch het geven van gelegenheid tot het gebruikmaken van het droge gedeelte overheerst. Het Hof sluit zich bij dit gemeenschappelijk oordeel van partijen, dat mede van feitelijke aard is en waarvan niet is gebleken dat daaraan een juridisch onjuist uitgangspunt ten grondslag ligt, aan. 4.3. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg van 25 februari 1999, Card Protection Plan (C-349/96), onder meer gepubliceerd als BNB 1999/224, dient bij de beantwoording van de onder 4.1 vermelde vraag rekening te worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de aldaar bedoelde handeling(en) plaatsvindt (plaatsvinden). Dienaangaande is het, gelet op de omstandigheid dat elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd en dat de dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend, niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald, van belang vast te stellen wat de kenmerkende elementen van deze handeling(en) zijn, teneinde te bepalen of belanghebbende de consument, beschouwd als een modale consument, meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten dan wel één enkele dienst verleent. 4.4. Naar het oordeel van het Hof is het kenmerkende element van belanghebbendes dienstverrichting hierin gelegen dat zij haar leden in staat stelt bij elk bezoek dat zij aan haar sportcentrum brengen naar keuze gebruik te maken van één of meer van de onder 2.2 genoemde sportfaciliteiten, waarbij de gekozen sportfaciliteit of de gekozen combinatie van sportfaciliteiten telkens een andere kan zijn. Aldus verleent belanghebbende aan haar leden economisch gesproken één dienst. Het vorenstaande vindt bevestiging in de wijze waarop belanghebbende zich blijkens haar als bijlage 1 en bijlage 6 bij het vertoogschrift in kopie tot de stukken behorende reclame-uitingen in het maatschappelijke verkeer presenteert. Aan het vorenstaande wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat, naar belanghebbende stelt, tussen het droge en het natte gedeelte een functionele scheiding bestaat en dat, naar het Hof aannemelijk acht, leden in voorkomend geval tevoren besluiten van welke faciliteit of faciliteiten zij (deze keer) gebruik zullen maken. 4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Proceskosten Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten. 6. Beslissing Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt: Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus vastgesteld op 21 augustus 2001 door J.A. Meijer, voorzitter, M.E. van Hilten en P. Fortuin, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 augustus 2001 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.