Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3917

Datum uitspraak2001-09-06
Datum gepubliceerd2001-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers01/719 GEMWT
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Sector Bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 01/719 GEMWT Inzake het geding tussen [naam verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker, gemachtigde: mr. S. Schaap, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Zwolle, eiseres, en 1. de burgemeester van Leeuwarden en 2. het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerders, gemachtigden: mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden en drs. W. Tigchelaar, teamleider Beleid en Beheer bij verweerders gemeente. Procesverloop Bij besluit van 13 juli 2001 hebben verweerders aan Stadsschouwburg De Harmonie (hierna: vergunninghouder) vergunningen verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (APV) ten behoeve van het Frans theatercircus "Cirque Plume" op het Oldehoofsterkerkhof te Leeuwarden. Tegen dit besluit is namens verzoeker op 20 augustus 2001 een bezwaarschrift ingediend. Bij schrijven van dezelfde datum heeft verzoeker zich tevens tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is ter zitting behandeld op 3 september 2001. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerders zijn verschenen bij gemachtigden. Voor vergunninghouder, die op de voet van art. 8:26 lid 1 Awb aan dit geding deelneemt, is verschenen mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden en dhr. I. Pel, werkzaam bij vergunninghouder. Motivering Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Genoegzaam is aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de president in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden. De president baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden. Op 21 mei 2001 heeft verguninghouder verweerders verzocht om de benodigde vergunningen te verlenen voor het op 17 september 2001 tot en met 28 september 2001 te houden Frans theatercircus "Cirque Plume" op het Oldehoofsterkerkhof te Leeuwarden. Daarbij is aangegeven dat de opbouw van het circus plaatsvindt van 11 september 2001 tot en met 16 september 2001 en de afbouw van het circus plaatsvindt van 28 september 2001 tot en met 1 oktober 2001. Bij besluit van 13 juli 2001 heeft de burgemeester vergunningen afgegeven op grond van het bepaalde in de art. 2.1.4.1 en 2.2.2 APV. Voorts hebben burgemeester en wethouders een vergunning verleend op grond van art. 2.1.5.1 APV. Tegen dit besluit is namens verzoeker op 20 augustus 2001 een bezwaarschrift ingediend. Namens verzoeker is in bezwaar aangevoerd dat hij vreest ten gevolge van het circus omzetschade te lijden. Hiertoe voert verzoeker aan dat zijn bedrijf, een horloge- en klokkenmakerij, is gevestigd aan de [adres verzoeker]. De klanten en bezoekers van zijn bedrijf maken allen gebruik van de parkeergelegenheid op het Oldehoofsterkerkhof. Toen deze parkeergelegenheid in september 1997 in verband met de vestiging van Cirque Plume op het Oldehoofsterkerkhof was gesloten, heeft verzoeker een omzetschade van ƒ 15.000,- geleden. Het is dan ook zeer aannemelijk dat verzoeker als gevolg van het bestreden besluit weer omzet derft. Verzoeker meent dat deze schade uitstijgt boven het maatschappelijk risico en het ondernemersrisico. Het betrokken plein heeft namelijk een parkeerbestemming, zodat niet hoeft te worden verwacht dat op het plein gedurende een maand een circus wordt gevestigd. Verzoeker meent daarom dat verweerders het bestreden besluit niet hebben mogen nemen zonder hem een adequate financiële compensatie aan te bieden. Door zijn nadeel niet te compenseren hebben verweerders in strijd gehandeld met het beginsel van égalité devant les charges publiques en het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat verweerders niet hebben onderzocht of een alternatieve meer geschikte locatie voorhanden is, hetgeen strijdig is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Daarnaast meent verzoeker dat de vestiging van het circus strijdig is met het ter plaatste geldende bestemmingsplan, terwijl geen vrijstelling is verleend van dit bestemmingsplan. Ook is ten onrechte geen milieuvergunning afgegeven voor het circus. Tenslotte meent verzoeker dat sprake is van strijdigheid met de APV. Er is vergunning verleend voor het geven van een vertoning voor publiek. Afgevraagd kan worden of onder deze definitie ook het vestigen van een groot circus valt voor een termijn van bijna een maand. Verweerders stellen zich primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om een voorlopige voorziening, nu niet verzoeker schade lijdt, maar de vennootschap onder firma "[naam vennootschap verzoeker]". Daarnaast hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat de vergunningen terecht verleend zijn. In dit verband voeren verweerders -kort samengevat- aan dat strijdigheid met het bestemmingsplan niet als weigeringsgrond in de APV is opgenomen. Voorts is wel degelijk sprake van een vertoning voor publiek, nu de APV aan dit begrip niet de voorwaarde verbindt dat het moet gaan om een in tijd beperkte vertoning. Verder hebben verweerders aangevoerd dat in hun besluitvorming het verlies aan parkeerruimte is onderkend en in de belangenafweging is meegewogen. Weliswaar zal een aantal parkeerplaatsen voor een periode van drie weken komen te vervallen, maar dit hoeft niet te worden gecompenseerd, omdat de parkeercapaciteit voor de gehele binnenstad voldoende is. Ook voor verzoekers winkel is in de onmiddellijke nabijheid parkeergelegenheid aanwezig. Tevens is in het kader van de besluitvorming bekeken welke locaties voor Cirque Plume in aanmerking zouden kunnen komen. Vastgesteld is dat het Oldehoofsterkerkhof, mede gelet op zijn centrale ligging, het meest geschikt is. Verder is niet gebleken dat verzoeker schade lijdt die op grond van art. 3:4 Awb voor vergoeding in aanmerking komt. Verzoeker baseert zich op een beweerdelijke omzetdaling van vier jaar geleden toen Cirque Plume ook op het Oldehoofsterkerkhof was gevestigd. Deze cijfers zijn oncontroleerbaar en niet voorzien van een verklaring van een registeraccountant. Bovendien kunnen die cijfers niet zonder meer worden toegepast in de huidige situatie. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de door verzoeker gestelde schade op jaarbasis slechts een bescheiden omzetschade betreft en het feitelijke winstverlies derhalve zeer gering is. Ook is volgens verweerders geen sprake van onevenredigheid. Door het tijdelijk opheffen van de parkeerruimte op het Oldehoofsterkerkhof worden alle burgers in de binnenstad getroffen en niet enkel verzoeker. Er is geen sprake van onvoorzienbaarheid, aangezien er voortdurend evenementen op het Oldehoofsterkerkhof plaatsvinden. Namens vergunninghouder is aangesloten bij hetgeen verweerders hebben aangevoerd. Benadrukt is dat vergunninghouder aanzienlijke schade zal lijden, indien Cirque Plume geen doorgang kan vinden. In dat verband is erop gewezen dat ruim de helft van het aantal kaartjes verkocht is en dat vergunninghouder voor ƒ 340.000,- voorstellingen heeft ingekocht van Cirque Plume, welk bedrag ook moet worden voldaan als de voorstellingen niet doorgaan. Daarnaast is reeds geld uitgegeven aan promotie-activiteiten en personeelskosten. Ook moeten claims worden verwacht van leveranciers en het kaartverkoopnetwerk. Verder wijst vergunninghouder erop dat geen milieuvergunning behoeft te worden afgegeven voor het circus. De president overweegt het volgende. Ingevolge art. 1:2 lid 1 Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Allereerst ziet de president zich gesteld voor de vraag of verzoeker kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in art. 1:2 Awb. De president beantwoordt deze vraag bevestigend. Hiertoe overweegt de president dat blijkens de stukken en het ter zitting verhandelde de vennootschap onder firma "[naam vennootschap verzoeker]" eigenaar is van de winkel. Verzoeker is een der firmanten van die vennootschap. Voor zover de winkel ten gevolge van het bestreden besluit schade lijdt, is verzoeker hierdoor rechtstreeks in zijn (financiële) belangen getroffen. De financiële positie van verzoeker wordt door het bestreden besluit rechtstreeks beïnvloed. Ingevolge art. 2.1.4.1 lid 1 onder a APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg een vertoning voor publiek te geven. Uit het tweede lid juncto art. 2.1.2.1 APV volgt dat de vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde; het voorkomen of beperken van overlast; de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen en de zedelijkheid of gezondheid. Ingevolge art. 2.1.5.1 APV is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan de vergunning worden geweigerd indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg. Voorts kan de vergunning worden geweigerd indien het beoogde gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken. Ingevolge 2.2.2 APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. Het tweede lid bepaalt dat de vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde; het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen en de zedelijkheid of gezondheid. De president overweegt dat uit de tekst van de van toepassing zijnde artikelen in de APV volgt dat de beoordeling van de aan vergunninghouder ten behoeve van Cirque Plume verleende vergunningen een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. Dit betekent dat de beslissing van verweerders terughoudend dient te worden getoetst. Daargelaten de vraag of verweerders voor Cirque Plume, gelet op het bepaalde in art. 2.1.5.1 lid 6 APV en 2.2.1 lid 1 onder f APV, vergunningen dienden te verlenen op grond van zowel art. 2.1.5.1 als art. 2.2.2 APV, overweegt de president dat de APV -gelet op de bewoordingen van de van toepassing zijnde artikelen- naar zijn voorlopig oordeel in beginsel geen ruimte biedt om de vergunningen te weigeren wanneer geen van de weigeringsgronden zich voordoen. Nu door verzoeker niet is gesteld, en de president evenmin is gebleken, dat één van de weigeringsgronden in het onderhavige geval toepassing vindt, hebben verweerders geen ruimte om de vergunningen te weigeren. In dat verband overweegt de president dat het feit dat verzoeker stelt schade te ondervinden als gevolg van het bestreden besluit, geen betrekking heeft op één van de weigeringsgronden. Ook strijdigheid met het bestemmingsplan en het ontbreken van een milieuvergunning bieden geen grondslag voor weigering van de vergunningen. Anders dan door verzoeker is gesteld, is de president overigens van oordeel dat, blijkens de stukken, wel degelijk alternatieve locaties voor het circus aan een nadere beschouwing onderworpen zijn geweest en voorts dat verweerders deze alternatieven gemotiveerd hebben verworpen. Ten aanzien van verzoekers grief dat hij schade lijdt wegens omzetderving, merkt de president het volgende op. Gelet op de overgelegde stukken en het ter zitting naar vorengebrachte dient er voorshands van te worden uitgegaan dat, zo er al sprake is van schade, geen sprake is van zodanige schade dat die in het kader van art. 3:4 Awb voor vergoeding in aanmerking komt. Met verweerders is de president van oordeel dat het houden van een evenement als hier aan de orde als een normale gebeurtenis moet worden beschouwd, waarmee een ieder geconfronteerd kan worden en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van betrokkenen behoren te blijven. Het vorenstaande neemt niet weg dat zich feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een besluit zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit het besluit voortvloeiende nadeel bij handhaving daarvan redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van betrokkene dient te blijven. Verzoeker heeft naar het voorlopig oordeel van de president onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zich in het onderhavige geval feiten of omstandigheden als vorenbedoeld voordoen. Met name heeft verzoeker niet aannemelijk kunnen maken in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van de andere ondernemers die ook overlast ondervinden van het tijdelijk wegvallen van Oldehoofsterkerkhof als parkeerterrein. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder naar voorlopig oordeel van de president het bezwaarschrift van verzoeker ongegrond dient te verklaren, zodat het verzoek afgewezen moet worden. De president acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de proceskosten. Beslissing De president: - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, fungerend president, en door hem in het openbaar uitgesproken op 6 september 2001 in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier. w.g. T. Hoekstra w.g. C.H. de Groot Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Afschrift verzonden op: 28 september 2001