Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3925

Datum uitspraak2001-09-19
Datum gepubliceerd2001-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200003672/1.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wil een advocaat voor de in art. 46 Bvr neergelegde vergoeding in aanmerking komen dan moet hij door het bureau rechtsbijstandvoorziening zijn aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten. Afwijzing twee verzoeken van een advocaat om een vergoeding voor het verlenen van bijstand aan een in verzekering gestelde verdachte afgewezen. Uit art. 46 Bvr in samenhang met art. 40.1 Sv volgt, dat alleen rechtsbijstandverleners, die door het bureau rechtsbijstandvoorziening zijn aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten, de in art. 46 Bvr neergelegde vergoeding ontvangen. Weliswaar is in de Beschikking de mogelijkheid opgenomen om op verzoek van de verdachte een bepaalde advocaat rechtsbijstand te laten verlenen, maar dat laat onverlet dat deze advocaat, wil hij voor de in art. 46 neergelegde vergoeding in aanmerking komen, door het bureau rechtsbijstandvoorziening moet zijn aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten. Vast staat dat in dit geval de advocaat ten tijde van het verlenen van rechtsbijstand door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam niet op de voet van art. 40.1 Sv was aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand. Het oordeel van de rechtbank dat de advocaat in de hier aan de orde zijnde gevallen op grond van art. 40 Sv rechtsbijstand heeft verleend en dat haar op grond van art. 46 Bvr voor die rechtsbijstand een vergoeding dient te worden toegekend is dan ook onjuist. Het verzoek om vergoeding is terecht afgewezen. De raad voor rechtsbijstand te Amsterdam, appellant. mrs. E. Korthals Altes, J.A.M. van Angeren, P.A. Offers Wetboek van Strafvordering 40 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 46 Beschikking van de Minister van Justitie van 09-01-1987 (Stcrt. 1987, 20) 2, 3


Uitspraak

Raad van State 200003672/1. Datum uitspraak: 19 september 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam, appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 29 juni 2000 in het geding tussen: mr. A, advocaat te B, en appellant. 1. Procesverloop Bij besluiten van 29 juli 1997 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam twee verzoeken van mr. A (hierna: A) om een vergoeding voor het verlenen van bijstand aan een in verzekering gestelde verdachte afgewezen. Bij besluit van 4 mei 1998 heeft appellant het daartegen door A ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van 29 april 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 29 juni 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door A ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 september 2000. Deze brieven zijn aangehecht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Smits, gemachtigde, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 46 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 ontvangen rechtsbijstandverleners die ingevolge artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) rechtsbijstand hebben verleend aan in verzekering gestelde verdachten, voor iedere persoon die zij hebben bijgestaan een vergoeding van 15% van het basisbedrag in geval van: a. verlening van rechtsbijstand in het politiebureau; b. verlening van rechtsbijstand tijdens een voorgeleiding voor de rechter-commissaris; c. hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking tot onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte. Ingevolge artikel 40, eerste lid, Sv kan het bureau rechtsbijstandvoorziening ingeschreven advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard, aanwijzen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten. Ingevolge het vierde lid geschieden de in dit artikel bedoelde aanwijzingen en kennisgevingen overeenkomstig door de Minister van Justitie vast te stellen bepalingen. Zodanige bepalingen zijn vastgesteld bij beschikking van de Minister van Justitie van 9 januari 1987, Stcrt. 1987, 20 (hierna: de Beschikking). 2.1.1. Ingevolge artikel 2 van de Beschikking doet de officier van justitie of de hulpofficier van een inverzekeringstelling telefonisch mededeling aan een daartoe door de deken aangewezen vast centraal contactpunt in het arrondissement. Ingevolge artikel 3 wordt vanuit het contactpunt aan degene die de in artikel 2 geregelde mededeling heeft gedaan zo spoedig mogelijk telefonisch medegedeeld of een advocaat beschikbaar is. Indien een in verzekering gestelde verdachte vraagt om een bepaalde advocaat en deze bereid is rechtsbijstand te verlenen, kan het contactpunt aan dit verzoek voldoen. 2.1.2. In de toelichting bij de Beschikking, voor zover thans van belang, is het volgende vermeld: "Enige jaren geleden is gebleken dat er behoefte bestond om zich te kunnen doen bijstaan door een andere dan de dienstdoende advocaat. Het betreft in dat geval niet een gekozen raadsman in de zin van artikel 40, vijfde lid, Sv, doch een advocaat, die optreedt krachtens een vooraf gedane mededeling van het contactpunt en die de voorkeur heeft van de verdachte, doch die niet de dienstdoende piketadvocaat is." En: "Naar analogie van de regels van de gefinancierde rechtsbijstand (...) kan ook de in verzekering gestelde verdachte in beginsel een piketraadsman vragen naar zijn keuze." Alsmede: "Een advocaat die geen mededeling heeft ontvangen van het centraal contactpunt, en op diens verzoek rechtsbijstand verleent aan een in verzekering gestelde verdachte, treedt op als gekozen raadsman. Hetzelfde geldt voor een advocaat die niet aan de piketregeling deelneemt, maar die in voorkomend geval door tussenkomst van het contactpunt mocht zijn verwittigd van de wens van de verdachte dat hij als (gekozen) raadsman voor hem optreedt." 2.2. Uit artikel 46 van het Besluit in samenhang met artikel 40, eerste lid, Sv volgt, dat alleen rechtsbijstandverleners, die door het bureau rechtsbijstandvoorziening zijn aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten, de in artikel 46 van het Besluit neergelegde vergoeding ontvangen. Weliswaar is in de Beschikking de mogelijkheid opgenomen om op verzoek van de verdachte een bepaalde advocaat rechtsbijstand te laten verlenen, maar dat laat onverlet dat deze advocaat, wil hij voor de in artikel 46 neergelegde vergoeding in aanmerking komen, door het bureau rechtsbijstandvoorziening moet zijn aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten. Vast staat dat A ten tijde van het verlenen van rechtsbijstand door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam niet op de voet van artikel 40, eerste lid, Sv was aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand. Het oordeel van de rechtbank dat A in de hier aan de orde zijnde gevallen op grond van artikel 40 Sv rechtsbijstand heeft verleend en dat haar op grond van artikel 46 van het Besluit voor die rechtsbijstand een vergoeding dient te worden toegekend is dan ook onjuist. Het verzoek om vergoeding is terecht afgewezen. 2.3. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen het beroep alsnog ongegrond verklaren. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 29 juni 2000, 98/4820 WRB; II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.M. Schothorst, ambtenaar van Staat. w.g. Korthals Altes w.g. Schothorst Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2001 229-55. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,