Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3989

Datum uitspraak2001-10-03
Datum gepubliceerd2001-10-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830203-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 19.830203-00 Uitspraak dd.: 3 oktober 2001 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ASSEN STRAFVONNIS van de in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboortegegevens verdachte], wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2000 en op 14 februari en 19 september 2001. De verdachte is telkens verschenen, ter terechtzittingen van 6 december 2000 en 19 september 2001 telkens bijgestaan door mr. M. Horsten-van Gemeren, advocaat te Emmen. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 15 september 2000 te en in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezene levert op: Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. STRAFBAARHEID De raadsvrouw heeft ter terechtzitting onder meer aangevoerd, dat haar cliƫnt door de specifieke omstandigheden van het geval gedwongen is te handelen zoals hij heeft gehandeld. Fysiek was hij niet opgewassen tegen zijn broer en hij ging hem steeds uit de weg. Toen hij zag dat zijn moeder en zusje door zijn broer werden mishandeld moest hij ingrijpen. Hij moest de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding stoppen en kon dat niet (meer) op een meer elegante wijze. Bij die noodzakelijke verdediging heeft hij de grenzen van noodzakelijke verdediging weliswaar overschreden, maar hij kon de repeterende conflicten met zijn broer niet adequaat pareren. De raadsvrouw pleit voor ontslag van rechtsvervolging op grond van noodweerexces. De rechtbank overweegt dienaangaande: De voorgeschiedenis Uit de getuigenverklaring van [naam getuige], de moeder van zowel verdachte als het slachtoffer [naam slachtoffer], pagina 31 van het proces-verbaal van Politie Drenthe, blijkt dat er de laatste jaren veel moeilijkheden zijn geweest binnen het gezin. Wanneer [naam slachtoffer] gevangen zit is er binnen het gezin niets aan de hand. Zo gauw [naam slachtoffer] weer thuis is komt er heibel. [naam slachtoffer] mocht de laatste tijd dan ook niet meer in de woning komen. Die afspraak was gemaakt met de Wooncom, de eigenaar van de woning. [naam slachtoffer] veroorzaakte zoveel overlast in de buurt dat de buurvrouw erom is verhuisd. Ook uit de getuigenverklaring van [naam getuige], pagina 36, blijkt dat [naam slachtoffer] het gezin terroriseert."De laatste paar jaar is het steeds zo geweest dat hij ons, en daarmee bedoel ik mijn moeder, mijn broer [naam broer] en mijzelf, mishandelt", aldus getuige [naam getuige]. "Hij slaat ons wanneer hij bijvoorbeeld geen gelijk krijgt. [naam slachtoffer] zit regelmatig vast in gevangenissen en dan is het rustig in huis en kunnen we normaal leven". Ook de getuige [naam getuige], pagina 47, verklaart dat [naam slachtoffer] veel moeilijkheden veroorzaakt. "Het is onvoorstelbaar wat er allemaal in dat gezin is gebeurd", aldus [naam getuige]. "[naam verdachte] was in het gezin bang voor [naam slachtoffer]. Wanneer [naam slachtoffer] weer thuis was dan zag je [naam verdachte] niet meer. Hij zat er erg mee wat er allemaal gebeurde. Hij heeft wel eens niet naar zijn werk gedurfd omdat hij eerst zeker wilde weten dat zijn zus en moeder veilig waren in huis". Verdachte beschrijft op pagina 63 en volgende hoe [naam slachtoffer] zich in huis gedraagt. "Deze situatie duurt al een paar jaar", aldus verdachte. "Het gebeurt regelmatig dat wanneer [naam slachtoffer] dronken is of onder invloed van alcohol hij ruzie met ons gaat maken. Hij wordt dan zo kwaad dat hij een van ons, mijn moeder, mijn zusje [naam zusje] of mij begint te slaan. Wij laten dat altijd over ons heen komen. Wij zijn zo bang voor hem dat wij niets terug durven doen. Vaak bedreigt hij ons met de dood en hij houdt dan zijn mes dat hij altijd bij zich heeft in zijn hand. Wij gaan er aan kapot en kunnen zo geen toekomst opbouwen". De aanleiding Op vrijdag, 15 september 2000 ontstaat er onenigheid tussen [naam slachtoffer] en zijn moeder. [naam slachtoffer] begint te schelden. Hij pakt een glazen asbak van de tafel en gooit die in de richting van zijn moeder. De asbak raakt haar op de rechterschouder. [naam zusje] loopt in de richting van haar moeder en wil haar vastpakken. [naam slachtoffer] slaat zijn zus en [naam zus] valt op de grond. Ze komt onder de vensterbank terecht. [naam slachtoffer] slaat haar en trekt haar aan het haar. Getuige [naam getuige], pagina 33, verklaart: "Ik hoor op dat moment [naam verdachte] van de bovenverdieping naar beneden komen. Ik hoor [naam verdachte] van de trap komen. [naam verdachte] zei: "Nou is het afgelopen om mama of [naam zus] steeds in elkaar te slaan." Op dat moment liet [naam slachtoffer] [naam zus] los. Ik zag dat [naam slachtoffer] op [naam verdachte] afliep". [naam zus] verklaart op pagina 38: "Op dat moment zie ik dat [naam slachtoffer] een asbak pakt van de grote tafel. Ik zie dat [naam slachtoffer] die asbak in de richting van mijn moeder gooit. Ik ben opgestaan van de bank en naar mijn moeder gelopen. Op weg naar mijn moeder zag ik dat [naam slachtoffer] in de richting van mijn moeder liep. Ik zag daarop dat [naam slachtoffer] mijn moeder sloeg. Ik zag dat hij mijn moeder met zijn vuist sloeg. [naam verdachte] kwam op dat moment de kamer binnen. Ik zag dat [naam slachtoffer] vervolgens in mijn richting kwam. Ik kreeg daarna ook klappen van [naam slachtoffer]. Hij stompte mij op mijn hoofd. Ik viel op de grond en kwam onder de vensterbank terecht. Ik kreeg daar ook een paar schoppen van [naam slachtoffer]. Ik voelde dat hij me tegen mijn been schopte en tegen mijn rug. Hij schopte hard tegen mijn rug en been. Nadat [naam slachtoffer] stopte met mij te schoppen en te slaan, krabbelde ik overeind en liep weer naar de voorzijde van de kamer. Ik weet niet waar mijn moeder op dat moment was". Verdachte verklaart (pagina 59): "Ik zag dat mijn broer [naam slachtoffer] op mijn moeder insloeg. Mijn zus [naam zus] was daar bij mijn moeder en ik zag dat mijn zus ook op de grond viel. Dat was achter de tafel tussen de tafel en de vensterbank. Mijn zus [naam zus] riep om hulp. Ik ben daarop naar mijn broer gegaan en ik probeerde hem van mijn moeder en mijn zus af te trekken. [naam slachtoffer] duwde mij weg en zei dat ik mij er niet mee moest bemoeien. Ik zag dat hij bleef doorgaan met het slaan van mijn moeder. Ik ben daarop naar de keuken gelopen. Ik wilde iets zoeken om mijn broer [naam slachtoffer] mee te kunnen slaan. Toen ik in de keuken kwam zag ik een mes op het aanrecht liggen. Het was het mes van [naam slachtoffer]. Toen ik in de kamer kwam had ik het mes in mijn rechterhand. Ik riep in de kamer tegen [naam slachtoffer] dat hij moest ophouden en dat ik nu een mes had. [naam slachtoffer] heeft het mes gezien. Hij heeft nog naar mij gekeken, doch hij trok zich niets aan van mijn bedreigingen. Hij ging gewoon door met het slaan van mijn moeder. [naam slachtoffer] stond voorover gebogen bij mijn moeder, die nog steeds op de grond lag. Ik zag dat [naam slachtoffer] nog steeds met zijn rechtervuist op het lichaam van mijn moeder beukte. Ik had zo'n hopeloos gevoel, dat ik niet meer wist wat ik moest doen". De persoon van verdachte De psychiater/psychoanalyticus Vriesema omschrijft verdachte als een persoon die een zwakbegaafde indruk maakt. Hij blijkt weinig defensieve mechanismen tot zijn beschikking te hebben en kan weinig effectief omgaan met alledaagse problemen. "Verdachte heeft een sterke binding met zijn moeder en zij is duidelijk niet opgewassen tegen het gedrag van haar oudste zoon", aldus Vriesema. "Verdachte is duidelijk onvoldoende in staat geweest de repeterende conflicten met zijn broer meer adequaat te pareren. Het ontbrak hem aan voldoende zelfstandigheid, distantie en daadkracht om zijn broer op adequate wijze op een afstand te houden. In deze kan er worden gesproken van een gedecompenseerde gezinssituatie, waarin [naam slachtoffer] ongeremd zijn gang kon gaan met het uitoefenen van geweld en terreur. Verdachte imponeert als een kwetsbare, zwakbegaafde, vrij kinderlijke jongeman met beperkte coping mechanismen inzake zelfstandigheid en agressiehantering. Inzake het ten laste gelegde lijkt er sprake te zijn van een decompensatietoestand, waarbij zijn frustratietolerantie, angstbeleving, gewetensbijsturing, alsmede het onderscheid tussen gedachte en handeling, zijn weggevallen, met als gevolg doorbraak van agressie. Verdachte heeft een duidelijk beperkte geestelijke draagkracht. Daarnaast heeft hij in belastende omstandigheden geleefd, hetgeen hem duidelijk te veel was". Strafbaarheid De geschetste omstandigheden hebben ertoe geleid dat verdachte op de avond van de vijftiende september in een situatie is terechtgekomen, waarin hij zich niet heeft kunnen beheersen. Hij heeft zich evenwel niet uit vrije wil in die toestand gebracht. De angst voor zijn broer en de frustratie over de jarenlange en stelselmatige mishandelingen van zijn moeder en zusje, nog versterkt door de weinig defensieve mechanismen, de beperkte geestelijke draagkracht en de belastende omstandigheden waaronder hij lange tijd heeft geleefd, hebben een zodanige psychische dwang in het leven geroepen dat van verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij daaraan en op dat moment weerstand moest bieden. Onder deze specifieke omstandigheden acht de rechtbank de verdachte op grond van psychische overmacht niet strafbaar aan de poging tot doodslag op zijn broer [naam slachtoffer]. Verdachte behoort om die reden te worden ontslagen van alle rechtsvervolging te dier zake. De rechtbank zal hierna dienovereenkomstig beslissen. MOTIVERING MAATREGEL ONTTREKKING AAN HET VERKEER De rechtbank acht hierna te vermelden in beslag genomen vatbaar voor de op te leggen maatregel van onttrekking aan het verkeer, aangezien het feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT: verklaart bewezen, dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan; stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld; verklaart verdachte deswege niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging te dier zake; heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis; verklaart onttrokken aan het verkeer het navolgende in beslag genomen voorwerp: een mes; Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mrs. J.D. den Hartog en G. Kaaij, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 3 oktober 2001.-