Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3999

Datum uitspraak2001-09-27
Datum gepubliceerd2001-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers01/734 en 01/715 BESLU
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Kenmerk: 01/734 en 01/715 BESLU 01/734 BESLU U I T S P R A A K van de president van de Arrondissementsrechtbank te Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te [vestigingsplaats], verzoekster, en Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Borger-Odoorn, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 9 juli 2001 heeft verweerder de bezwaren van verzoekster gericht tegen het verkeersbesluit van 7 november 2000, dat betrekking heeft op een afsluiting voor het verkeer in de Bergmans Beinsstraat te Borger, ongegrond verklaard. Verzoekster heeft bij brief van 16 augustus 2001 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld. Bij brief van 30 augustus 2001 is namens verzoekster tevens aan de president van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft bij brief van 5 september 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. Partijen hebben afschriften van de gedingstukken ontvangen. Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 september 2001, alwaar namens verzoekster [directeur] is verschenen. Voor verweerder zijn - daartoe ambtshalve opgeroepen - verschenen mr. G. Jansen, juridisch beleidsmedewerker milieu, en B.H. Haak, beleidsmedewerker verkeer. II. Motivering Algemeen Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan wanneer beroep bij de rechtbank is ingesteld en de president van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor. Feiten en omstandigheden Op 7 november 2000 heeft verweerder besloten in het kader van een tijdelijke maatregel de Bergmans Beinsstraat te Borger af te sluiten voor motorvoertuigen met meer dan twee wielen tussen de ingang van het parkeerterrein naar de achterzijde van de Albert Heijn en de Oosterheem. Verweerder heeft bij dit besluit het volgende aangegeven: “Als gevolg van de uitbreiding van Supermarkt Albert Heijn aan de hoofdstraat te Borger is de functie van de B. Beinstraat te Borger gewijzigd. Door deze straat loopt de onlangs geëffectueerde parkeerroute van Borger-centrum. Omdat de doorgang naast het voormalige pand van Albert Heijn definitief is vervallen moet alle verkeer nu via de B. Beinstraat. Het is een ongewenste ontwikkeling dat dit verkeer verder door de woonstraten, zoals de B. Beinstraat gaat rijden. Dit verkeer moet zo snel mogelijk terug naar de hoofdroutes. Om dit, in het kader van de verkeersveiligheid en ter bevordering van de doorstroming van het verkeer via de hoofdroutes te bewerkstelligen, wordt de B. Beinstraat tussen de ingang van het parkeerterrein naar de achterzijde van Albert heijn en de Oosterheem, in afwachting van de integrale visie, tijdelijke afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.” Dit verkeersbesluit is gepubliceerd in “Week in Week uit” van 12 december 2000. Daarbij is aangegeven dat het besluit op 14 december 2000 in werking treedt en dat binnen zes weken na laatstgenoemde datum een bezwaarschrift kan worden ingediend. Van de zijde van de Politie Drenthe is desgevraagd bij brief van 7 december 2000 aangegeven dat niet de indruk bestaat dat de verkeersdruk zodanig is dat terstond een maatregel nodig is. Daarbij is aangegeven dat bij een zodanige afsluiting de druk op de weg tussen de Hoofdstraat en de ingang van de parkeerplaats flink vergroot zal worden en doorstroming zal stagneren, aangezien deze weg niet breed is en vrachtauto’s op die plaats soms laden en lossen. Verzoekster heeft op 12 januari 2001 een bezwaarschrift ingediend. Verzoekster heeft daarbij aangegeven zich te kunnen vinden in de afsluiting, maar meent dat er dan wel vanaf de S5 een afslag dient te komen naar het parkeerterrein van Albert Heijn. Ook tegen het eventueel laten vervallen van vier parkeerplaatsen komt verzoekster in bezwaar. Zij stelt dat de verbreding van de weg op andere wijze kan plaatsvinden. Nadat verzoekster in de gelegenheid is gesteld haar bezwaren ten overstaan van de commissie bezwaar- en beroepschriften (verder: de commissie) nader toe te lichten, van welke mogelijkheid zij gebruik heeft gemaakt, heeft de commissie verweerder op 9 april 2001 geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Wel heeft de commissie aangegeven dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Awb en dat ten onrechte is gesteld dat het een tijdelijke maatregel betreft. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten het bezwaarschrift, onder overneming van het advies van de commissie, ongegrond te verklaren. Standpunten partijen Verzoekster stelt dat door de onderhavige afsluiting een knelpunt in de afvoer van het verkeer zal optreden, waardoor haar bedrijf moeilijker bereikbaar wordt. Dit zal volgens verzoekster onvermijdelijk tot gevolg hebben dat zij een deel van haar klanten zal verliezen. Verzoekster stelt dat de beslissing op het bezwaarschrift te laat is genomen en dat bij de besluitvorming, in strijd met het bepaalde in artikel 21 van het Babw de belangen, waaronder de bereikbaarheid van bedrijven, niet zijn afgewogen. Voorts stelt verzoekster dat de verkeersveiligheid niet in het geding is en verwijst daarbij naar het advies van de politie. Verzoekster ontkent dat door de vergroting van de Albert Heijn de verkeersintensiteit is verhoogd en meent dat het niet nodig is om de zes parkeerplaatsen naast Ten Hoor te verwijderen teneinde een verbreding van de Bergmans Beinsstraat mogelijk te maken. Verzoekster stelt voor het besluit op te schorten totdat een integrale visie op de verkeersproblematiek in Borger is gegeven dan wel andere oplossingen te bekijken. Verweerder stelt dat als gevolg van de uitbreiding van de Albert Heijn aan de hoofdstraat te Borger de doorgang naast het voormalige pand is vervallen en dat hierdoor de gehele toevoer van het personenautoverkeer verplaatst is naar de Bergmans Beinsstraat. Verweerder stelt dat dit een ongewenste ontwikkeling is en heeft vanwege de verkeersveiligheid en ter bevordering van de doorstroming van het verkeer via de hoofdroutes van Borger het bestreden besluit genomen. Verweerder geeft verder aan dat de zes parkeerplaatsen, gelegen aan de Bergmans Beinstraat, mede op advies van de politie, dienen te vervallen om de noodzakelijke verbreding van de weg mogelijk te maken. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het geldende beleid. Verweerder stelt voorts dat de belangen van verzoekster niet meebrengen dat in redelijkheid niet tot het bestreden besluit kon worden gekomen en geeft daarbij aan dat de getroffen maatregel geen gevolgen heeft voor de parkeergelegenheid in de onmiddellijke nabijheid van Albert Heijn. Toepasselijke regelgeving In artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) is bepaald: “1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit. 2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.” Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. In artikel 2, eerste lid, van de Wvg 1994 is bepaald dat de krachtens de Wvw 1994 vastgestelde regels kunnen strekken tot: “a. het verzekeren van de veiligheid op de weg; b. het beschermen van weggebruikers en passagiers; c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.” Ingevolge artikel 24 van het Babw worden verkeersbesluiten als in de onderhavige zaak genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps. Beoordeling Alvorens tot een inhoudelijk beoordeling te kunnen overgaan dient de president de omvang van het onderhavige beroep vast te stellen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de president gebleken dat verweerder niet alleen wenst over te gaan tot afsluiting van een gedeelte van de Bergmans Beinsstraat, maar tevens wil overgaan tot verbreding van de weg onder opheffing van parkeerplaatsen en plaatsen die zijn aangewezen voor laden en lossen. De president stelt vast dat het bestreden besluit zich beperkt tot het afsluiten van de Bergmans Beinsstraat, zodat de verbreding van de weg, inclusief de opheffing van parkeerplaatsen en plaatsen die zijn aangewezen voor laden en lossen, buiten de omvang van het geding valt. De president overweegt voorts als volgt. Ingevolge artikel 21 van het Babw dient bij het verkeersbesluit het doel daarvan te worden aangegeven, waarbij in ieder geval moet worden vermeld welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Verweerder heeft gesteld dat het besluit is genomen in het belang van de verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer. Naar het oordeel van de president zijn deze argumenten in ieder geval deels terug te voeren op het belang vermeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wvw 1994, zijnde “het verzekeren van de veiligheid van het verkeer”. Naar het oordeel van de president wordt door het afsluiten van het onderhavige weggedeelte de doorstroming van het verkeer eerder belemmerd dan bevorderd. De president vindt voor dit standpunt steun in het oordeel van de politie. In de brief van 7 december 2000 is immers aangegeven dat bij een afsluiting als de onderhavige de druk op de weg tussen de hoofdstraat en de ingang van de parkeerplaats flink vergroot zal worden en doorstroming zal stagneren. Dat verweerder voornemens is de aldus op te treden stagnatie te voorkomen door gelijktijdig met de feitelijke afsluiting de weg te verbreden, door middel van onder meer het opheffen van parkeerplaatsen en plaatsen voor laden en lossen, doet hieraan niet af. De verbreding van de weg als hier bedoeld maakt immers geen deel uit van het bestreden besluit. Het betreft slechts een voornemen dat - zo is ter zitting gebleken - pas gerealiseerd kan worden nadat nog een verkeersbesluit is genomen. De president komt vervolgens toe aan de vraag of door de onderhavig afsluiting de verkeersveiligheid zal worden bevorderd. In dit verband is door verweerder aangegeven dat de verkeersveiligheid vereist dat de functies van wegen duidelijk zijn en dat het verkeer zo snel mogelijk moet worden afgevoerd via de hoofdroutes van Borger. Verweerder stelt - en door verzoekster is dat ook niet bestreden - dat de Bergmans Beinsstraat vanaf de voorgestane afsluiting de functie heeft van erfontsluitingsweg. Volgens verweerder is door de uitbreiding van de supermarkt van verzoekster de verkeersintensiteit op onder meer dit gedeelte van de Bergmans Beinsstraat zodanig toegenomen dat de functie van dit gedeelte van deze straat onduidelijk is geworden. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de president vast dat door de uitbreiding van de supermarkt van verzoekster geen wijziging is gebracht in de afvoer van het verkeer vanaf het parkeerterrein van deze supermarkt. Wel is er een wijziging gebracht in de toevoer, aangezien het verkeer voor de uitbreiding van de supermarkt voor het bereiken van de parkeerplaats gebruik kon maken van een extra afslag op de hoofdstraat. De president betwijfelt echter of de verkeersintensiteit op het aan de orde zijnde gedeelte van de Bergmans Beinsstraat daardoor zodanig is toegenomen dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt. In dit verband wijst de president er op dat de politie bij brief van 7 december 2000 heeft aangegeven dat de verkeersdruk niet zodanig was dat terstond een maatregel nodig was. Verder bleek verweerder desgevraagd ter zitting niet in staat aan te geven met welke aantallen de verkeersintensiteit op het onderhavige gedeelte van de Bergmans Beinsstraat is toegenomen. Een onderzoek daarnaar heeft in het geheel niet plaatsgevonden. Anders dan verweerder is de president van oordeel dat in dit geval, met name gelet op de brief van de politie van 7 december 2000, een zodanig onderzoek noodzakelijk is. De president merkt nog op dat zelfs als uit onderzoek zal blijken dat sprake is van een, gelet op de verkeersveiligheid, ontoelaatbare toename van verkeer op het aan de orde zijnde gedeelte van de Bergmans Beinsstraat, nog niet kan worden gezegd dat de afsluiting in rechte stand kan houden. In dit verband wijst de president er op dat het aannemelijk is dat met de enkele afsluiting de verkeersveiligheid op het andere gedeelte van de Bergmans Beinsstraat, richting de rotonde, in het gedrang komt. Naar verwachting zal dit anders zijn indien tegelijkertijd met de afsluiting een verkeersbesluit wordt genomen dat de verbeding van dit gedeelte van de weg mogelijk maakt. Hiervan is echter tot op heden nog geen sprake. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit, wegens onvoldoende feitelijke grondslag, wordt vernietigd en dat het beroep gegrond wordt verklaard. In deze omstandigheden ziet de president aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van haar beroep heeft moeten maken, welke kosten op grond van Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op ƒ 11,62 aan reiskosten. Tevens is er aanleiding te bepalen dat de gemeente Borger-Odoorn het door verzoekster betaalde griffierecht, dat abusievelijk is vastgesteld op ƒ 225,- in plaats van ƒ 425,-, dient te vergoeden. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt, wegens gebrek aan spoedeisend belang afgewezen. In dit verband wijst de president er op dat ter zitting door verweerder is aangegeven dat de feitelijke afsluiting niet eerder zal plaatsvinden dan dat het verkeersbesluit dat nodig is om tot verbreding van de weg over te gaan, is genomen. Ter voorlichting van verzoekster merkt de president op dat de vernietiging van het bestreden besluit niet meebrengt dat de onderhavige afsluiting in het geheel geen doorgang zal kunnen vinden. Dat zal immers afhangen van de vraag of verweerder een onderzoek zal instellen naar de toename van de verkeersintensiteit, van de uitkomsten van dat onderzoek en van een eventueel door verweerder te nemen verkeersbesluit om verbreding van het andere gedeelte van de Bergmans Beinsstraat mogelijk te maken. III. Beslissing De president: Ten aanzien van het beroep - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de kosten aan de zijde van verzoekster gevallen, welke kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op ƒ 11,62 voor reiskosten en bepaalt dat de gemeente Borger-Odoorn deze kosten, alsmede het griffierecht van ƒ 225,- aan verzoekster vergoedt. Ten aan zien van het verzoek om een voorlopige voorziening: - wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Uitsluitend tegen de uitspraak op het beroep kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA ‘s-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, fungerend president en uitgesproken in het openbaar op door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Tobé, griffier. mr. L.M. Tobé mr. A.T. de Kwaasteniet Afschrift verzonden op: