Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4063

Datum uitspraak2001-09-18
Datum gepubliceerd2001-10-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09.072.153-00
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft als verkeersdeelnemer -te weten als bestuurder van een auto- onvoorzichtig en onoplettend gereden. Hij heeft hierdoor een ongeluk veroorzaakt, waarbij de mede-zittende van zijn auto om het leven is gekomen.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR MEERVOUDIGE KAMER(VERKORT VONNIS) parketnummer 09.072.153-00; 's-Gravenhage, 18 september 2001. De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte : verdachte geboren 1973 te district Suriname (Suriname), De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 september 2001 . De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr M. Lindhout, is verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. Aanwezig is de moeder van het overleden slachtoffer, mevrouw M.M. Smit, vergezeld van haar raadsvrouw, mr. L.A.M.G. Wellen. De officier van justitie mr C.J.L. van Dam heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een deel van de vordering van de benadeelde partij M.M. Smit, te weten fl. 398,85 kosten voor de grafsteen, fl. 1.551,96 kosten voor rechtsbijstand en fl. 1.050,= schoonmaakkosten graf gedurende10 jaar, in totaal fl. 3.000,81. Voor het overige (schoonmaakkosten voor het graf gedurende 35 jaar) dient de vordering van de benadeelde partij naar zijn oordeel niet ontvankelijk te worden verklaard. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.1. en A.2. Beroep op nietigheid van de dagvaarding. De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat het zowel primair als subsidiair telastgelegde feit nietig dient te worden verklaard op grond van onvoldoende duidelijkheid, althans onbegrijpelijkheid, omdat in de telastlegging staat vermeld “dat hij, verdachte, een zich aldaar bevindende auto, komende uit de tegengestelde richting die voornemens was linksaf te slaan, links heeft gepasseerd in plaats van rechts”. De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien zij van oordeel is dat de omschrijving in de telastlegging voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Bovendien oordeelt de rechtbank dat zowel verdachte als de verdediging hebben begrepen waar het over ging, zodat het aan verdachte telastgelegde zowel primair als subsidiair voldoende feitelijk en duidelijk is. Beroep op niet ontvankelijkheid van de officier van justitie. Der raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging nu de redelijke termijn is overschreden, omdat verdachte eerst op 27 maart 2001 is gedagvaard terwijl het feit op 30 maart 1999 heeft plaatsgevonden. De rechtbank deelt deze mening niet. Aangezien er nog geen twee jaren zijn verlopen tussen het verhoor van verdachte bij de politie en de uitreiking van de dagvaarding is van een schending van de redelijke termijn geen sprake. Er is dan ook geen aanleiding de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaring in de vervolging, zodat het verweer wordt verworpen. De rechtbank is wel van oordeel dat het onwenselijk lang is geweest dat verdachte op zijn berechting heeft moeten wachten. De rechtbank zal hiermee in de strafmaat rekening houden. Beroep op psychische overmacht dan wel putatief noodweer. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdacht zich beroept op psychische overmacht, aangezien hij ingevolge een paniekreactie op het gaspedaal heeft getrapt, in plaats van op de rem. Door deze paniekreactie zou verdachte te hard hebben gereden. De paniekreactie zou zijn veroorzaakt doordat een andere auto zich op zijn weghelft bevond. Voorzover dit laatste niet zou zijn bewezen, leek het voor verdachte alsof dit zo was en beroept hij zich op een putatieve overmachtsituatie. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de tekeningen en foto’s van het zogenaamde “omzetspoor” en de verklaringen hieromtrent door de verbalisanten afgelegd, is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat genoemde andere auto zich op de weghelft van verdachte bevond. Ook is niet aannemelijk geworden dat verdachte uit paniek te hard zou hebben gereden, aangezien hij in zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij gas bij gaf om het groene verkeerslicht nog te halen. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.1. en B.2. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf en bijkomende straf zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft als verkeersdeelnemer -te weten als bestuurder van een auto- onvoorzichtig en onoplettend gereden. Hij heeft hierdoor een ongeluk veroorzaakt, waarbij de mede-zittende van zijn auto om het leven is gekomen. Dit is een ernstig feit, waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn. Doch vanwege het feit dat het overleden slachtoffer de beste vriend van verdachte was, verdachte hier zelf ook erg onder gebukt gaat, daarnaast verdachte zelf ook zwaar gewond is geraakt bij dit ongeluk en het bijna twee jaar heeft geduurd voordat de zaak op de terechtzitting kon worden behandeld, zal de rechtbank niet boven de eis van de officier van justitie uitgaan en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen. Blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister is verdachte in het verleden eerder veroordeeld, doch niet voor een soortgelijk delict als het onderhavige. Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte door K. Kasi, psychiater te ’s-Gravenhage, opgesteld psychiatrische rapport van 15 juni 2001. Volgens de psychiater kan het feit verdachte volledig worden toegerekend. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het voorlichtingsrapport en het aanvullend voorlichtingsrapport van de reclassering Nederland van respectievelijk 20 maart 2001 en 2 augustus 2001. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht; 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994; Beslissing. De rechtbank, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: OVERTREDING VAN ARTIKEL 6. VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994, TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT WAARDOOR EEN ANDER WORDT GEDOOD. verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 6 MAANDEN; bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 MAANDEN; veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan M.M. Smit, moeder van het slachtoffer, wonende te Den Haag, Jan Luijkenlaan 169, een bedrag van fl. 3.000,81, te weten fl. 398,85 kosten voor de grafsteen, fl. 1.551,96 kosten voor rechtsbijstand en fl. 1.050,= schoonmaakkosten graf gedurende10 jaar. wijst voor het overige de vordering van de benadeelde partij M.M. Smit af; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding primair meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs I.E. de Vries, voorzitter, W. Don en P. Oskam, rechters, in tegenwoordigheid van M.L.A. van der Togt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2001 .